De frou yn 'e flesse
(1988)–Anne Wadman– Auteursrechtelijk beschermdRoman fan Janneke en Jip
[pagina 172]
| |
3.De scène met Thomson was beschamend en vernederend, voor alle partijen. Had die hufter dan echt gedacht dat hij hààr kon redden door mij van haar over te nemen? Ik zie hem nog wegsluipen na dat rotgesprek. Stikkend in zijn braafheid. Als hij gedacht heeft dat ik zo een wig tussen Janneke en mij zou laten drijven is-ie er verdomd ver naast. Ik ben die dinsdagochtend ook niet naar school gegaan, heb me ziek gemeld bij de conciërge. Ik wou trouw en solidair blijven en ben dat nog. Het was niet uit schaamte, want ik zou die hele kloteschool getrotseerd hebben. Maar ik wist dat Janneke me nodig had, ik heb haar verpleegd en vertroeteld en de dokter gehaald, die nogal krasse kalmeringsmiddelen en absolute rust voorschreef en erg met haar begaan was. Vooral toen hij zag hoe de wèrkelijke verhouding tussen Dappertje en mij is - hij heeft zelf kinderen op onze school. Verder heb ik een journalist van een Hollands sensatieblad afgepoeierd en bijna de trap afgesodemieterd, die er ‘tot onze steun,’ zei-die, een lekker sappig stukje van wou maken voor z'n roddel- en schandaalrubriek ‘Zo is het leven’. Ik heb het huis op orde gehouden en onwelkome bezoekers geweerd. Van de kollega's was alleen doktor Karstens welkom. Hij heeft een uur bij Janneke op de rand van haar bed gezeten, gepraat en haar bedolven onder een bos bloemen ter grootte van een klein autootje. Toen hij weg was, glimlachte ze voor het eerst na haar instorting. Er kwamen trouwens ook bloemen van ouders die wèl hun vertrouwen in haar behouden hadden. En ik stond daar als een soort ceremoniemeester om ze in ontvangst te nemen en er vazen voor te zoeken. Het hele huis was één bloem. Er waren er bij van de Culturele Commissie, van de theaterdirektie, van een kabaretklubje en van groepjes leerlingen. | |
[pagina 173]
| |
Maar van Thomson niets. Die liep met een witvertrokken gezicht door de school, kon daar z'n draai niet vinden, vaardigde de dwaaste dingen van orde uit en begint steeds meer op mijn oom Bram te lijken. Also sprach Auke Aukema. En zo kwam de grote kleine dag van zijn afscheid naderbij. 1 maart was the point of no return voor wat de Wethouder van Onderwijs - aldus de krant - zo treffend de ‘waakhond voor het intellektuele onderwijs’ had genoemd, een formule waar niet iedereen het mee eens was, want onderwijs hoort de ‘hele mens’ te omvatten en niet alleen zijn hersenen. Janneke ontbrak op het appèl en ik - uiteraard - ook, want in een deputatie van leerlingen is geen plaats voor een gedroste leerling: ook ik was nog steeds met ziekteverlof. Auke Aukema was er wel en van hem kreeg ik een nogal humoristisch getint verslag van het gebeuren dat weinig feestelijks had gehad en dat kennelijk geleden had onder Janneke's afwezigheid. Het lintje, uit handen van heer Burgemeester, die het persoonlijk kwam omhangen, maakte weer iets goed. Oom Bram moet doodnerveus geweest zijn in het gezicht van al die autoriteiten, zelfs een van het Haagse Departement. De hernieuwde rol van hulprektor lag hem niet meer zo. Hij moet trouwens op dat moment al geweten hebben, dat dat Rijk hem niet als leider van de Nieuwe Rijks Scholengemeenschap ‘Victor Laurentius’ - het behoud van die naam was de enige koncessie door de Gemeente afgedwongen - had uitverkoren, maar een onbekend wiskunde-hoofd uit Alphen aan de Rijn, dat hier wel eventjes wou komen laten zien hoe men grote scholen bestuurt. Ook dat weten moet oom Bram op het afscheid van Thomson in verlegenheid hebben gebracht: hij kon er niet schitteren, hij was weinig meer dan een lakei. Hij was alleen voorbestemd om even de trait-d'union tussen Oud en Nieuw te vormen. Hij zal zich daarna wel weer in zijn computer-roes gestort hebben. Janneke en ik spraken nog vaak over Justine. Haar afkeer van het mannenlichaam, haar mentale zwakheid tegenover het harde lerarenbestaan, haar lijden onder de voormalige politieke gezindheid van haar ouders, haar lichamelijke fragiliteit. | |
[pagina 174]
| |
Janneke genas langzamerhand, maar huilde nog wel vaak, of zat met betraande ogen over een boek gebogen. Er ontstond haast een soort driepersoonschap: tussen ons beiden, de overlevenden, en de dode Justine, die soms heel dicht bij ons was en wier tragische ondergang ook op mij een diepe indruk had gemaakt, omdat ik er zelf zo nauw bij betrokken was geraakt. Hadden we schuld? Zo ja, welke dan precies? Eindeloos hebben we daarover gepraat in de tijd dat Janneke aan de beterende hand was, en we samen in haar auto naar de bossen van Gaasterland reden om het komende voorjaar op te zoeken en te begroeten. Een keer zag ik daar in de verte Thomson met zijn nieuwe kijker in de weer, een wonder van technisch vernuft, volgens Auke, die het apparaat had mogen overhandigen. Ik draaide me snel om en zorgde dat Janneke hem niet zag, door haar aandacht af te leiden. Zij leerde mij het autorijden. Alleen het theoretische gedeelte zal me nog moeite kosten. Pas na m'n eindexamen ga ik afrijden. Al die tijd hadden we niet meer met elkaar geslapen. Het was alsof de dood van Justine een muurtje tussen ons had opgericht. Maar na die fijne boswandeling op een van de eerste zonnige voorjaarsdagen, toen Janneke weer een gezond blosje op haar wangen had gekregen en de dokter haar genezen had verklaard en in staat haar werkzaamheden te hervatten, vonden onze lichamen elkaar weer en genoten we daarvan - een heel weekend lang, met als enige onderbrekingen die voor spijs en drinken. Ze had iets feestelijks over zich, nadat ze Bram gebeld had dat ze weer op school zou komen en op maandag zou beginnen. En o wonder, Bram, die al die tijd door zijn drukke bezigheden was verhinderd geweest haar een bezoekje te brengen, al had hij dan wel samen met het schoolpersoneel een grote fruitmand gestuurd met alle handtekeningen, zelfs die van doktorandus Bangma, die op het punt stond doktor te worden en prof in één moeite door, oom Bram had haar van harte gelukgewenst en gezegd dat alle hindernissen voor haar terugkeer uit de weg waren geruimd. Wat dat betekende, hoorden we later. Bram bleek, ondanks | |
[pagina 175]
| |
zijn nederlaag, boven zichzelf uitgegroeid, want wat die angsthaas Thomson niet had gedurfd, had hij gedaan en bereikt: met de Wethouder praten en uitleggen dat er aan een fijne, unieke vriendschap tussen een talentvolle jonge jongen, een schrijver in de dop, en een oudere, als schrijfster bekend staande vrouw die hem les gaf, niets verachtelijks of zondigs kon kleven. Die wethouder had braaf geknikt en beloofd dat de missive van 7 januari was ingetrokken en voor vernietiging zou worden voorgedragen in de eerstvolgende bijeenkomst van het College. Ik kreeg dat verhaal van Fokje, die me op straat daarover aansprak en die echt niet iemand is om er ter meerdere glorie van Pa een schepje bovenop te doen. | |
4.Toen stond, volkomen onverwacht, en alwéér zonder aankondiging, mijn vader, jouw gewezen echtgenoot, op de deurmat. Het lijkt gek, maar ik was zijn bestaan eigenlijk zo goed als vergeten, als hij niet uit Osaka in Japan nog een kaartje met hartelijke groeten had gestuurd, net in die moeilijke tijd met Janneke. Het trof nu dat ik alleen thuis was, Janneke had een kulturele vergadering op het Stadhuis. Hij was de vorige dag op Schiphol geland, na een suksesvolle tournee, en had zich in de middag bij tante Jet vervoegd, die ook niks beters wist en niks anders kon dan verwijzen naar het Dondersplein. Hij zag er gebruind, gezond, maar wel lichtelijk vermagerd uit. Ik begreep dat ook de kommunicatie tussen broer en zus niet daverend was geweest, gedurende die tournee. Geen wonder overigens, want het nasturen van mondiale poststukken schijnt altijd en overal problemen op te leveren. Ik zelf had ook weinig gedaan om hem levenstekens te doen toekomen. Ik begreep tevens dat de mondelinge informatie hem nu door tante Jet verstrekt, uiterst summier was gebleven. Ik zei: ‘Janneke is er even uit. Ze heeft een vergadering, maar ze zal tegen zessen...’ ‘Janneke...?’ vroeg hij verbaasd. | |
[pagina 176]
| |
‘Ja, mijn vriendin,’ zei ik. ‘Je bedoelt toch niet...’ Zijn nog steeds verbaasde blik ging naar het bordje met ‘Brouwer’ naast de voordeur. Toen liep hij achter me aan naar binnen en moet hij de viool met de kapotte snaren hebben zien hangen: hij keek er recht op uit en zei, haast kreunend: ‘Jezus, die ken ik...’ Onduidelijk of hij de viool of de eigenares ervan bedoelde. ‘Maar...jij bent toch niet...’ ‘Ja,’ zei ik. ‘ik ben bevriend met Janneke Brouwer, die ooit nog vioolles van je heeft gehad. Toen ze vijftien was of zo.’ ‘Maar dat is... dan is...’ Hij stotterde en was totaal van z'n stuk. Ik begon vage vermoedens te krijgen. Janneke die haar lessen had gestaakt, Janneke die eigenlijk nooit over hem had willen praten. Ik zag dat hij zijn zelfbeheersing terugkreeg. Hij vroeg: ‘Maar is het dan niet beter dat ik maar...’ ‘Nee, waaròm? Je bent toch speciaal voor mij hiernaartoe gekomen? Dan kun je mijn vriendin toch wel op de koop toe nemen? Ze zal je niet bijten, al blaft ze misschien even. Zij en ik zijn volledig eerlijk tegen elkaar en kennen voor elkaar geen enkel geheim.’ Ik wist dat dat laatste niet helemaal waar was. En ik voelde ook dat er iets van ‘haar geheim’ naar me onderweg was. Maar ik wou de zaak niet forceren en zei, ook om zijn aandacht af te leiden: ‘Vader, laten we het koel en clean houden, zoals ook zij ongetwijfeld zal doen. Want er zijn hier nog meer vreemde en ook wel verschrikkelijke dingen gebeurd. Weet je al dat Ma, Thea dus, niet meer in La Tamarissière is, maar hier in deze povere grijze stad in het Noorden, en thans de sponde deelt met die door jou destijds zo overgewaardeerde doktor C.A. Thomson, rektor in ruste van het ten dode opgeschreven “Victor Laurentius- Lyceum”?’ ‘Thea en... Thomson?’ Hij viel van de ene verbazing in de andere. ‘Je kunt me nog meer vertellen. Dat is toch niet mogelijk! Een ietsje minder fantasie, mijn zoon!’ Het ‘ietsje’ was er dus in de Grote Oceaan niet afgespoeld. Ik | |
[pagina 177]
| |
hernam: ‘Ik bezweer het je, vader, al snap ik best dat het je een ietsje onwaarschijnlijk voorkomt. En ik weet ook nog niet zeker of het voor beide partijen tot een gelukkige verbintenis heeft geleid of zal leiden. Maar bereid je rustig op het alleronwaarschijnlijkste voor. Een kasteelroman in La Tamarissière, dank zij de vindingrijkheid van Janneke Brouwer.’ Ik plantte hem in de grote stoel naast het televisie-toestel en hield hem een pakje sigaretten voor. Hij zei: ‘Wat ben jij volwassen geworden.’ ‘Ja, dank zij Janneke. Die is daar verdomd goed in. Een mens uit duizend.’ Er schoot een pijnlijke trek over zijn gezicht en ik zag dat zijn blik weer naar die viool werd getrokken. En ik dacht een moment: moet ik Janneke de konfrontatie met haar ex-leraar niet besparen? Wie weet wat er nu weer voor emoties losbreken. Ze is pas van die ene nederlaag hersteld. Maar waarom zou ik dat eigenlijk? Janneke was Dappertje, nog steeds. Ze heeft wel voor hetere vuren gestaan en de revalidatie na de dood van Justine heeft uiteindelijk haar karakter gesterkt en haar persoonlijkheid gestaald. Als ik in de buurt blijf, kan er niks misgaan. Bewaar je kalmte. Weldra zat hij met een glaasje wijn voor zich smakelijk te vertellen van zijn reis door Amerika en het Verre Oosten. Overdag meestal in het vliegtuig, 's nachts in hotels en daar tussendoor het ene optreden na het andere. Een paar vrije dagen ook, op Hawaï en in Japan, waar het ijzig koud was geweest, met sneeuwstormen en tornado's. Wams Krox slecht gegaan, afgevoerd. Pijper goed ontvangen, maar Beethoven, Schubert en Brahms overal ter wereld favoriet. Ik moest de speciale groeten hebben van David Borowsky, de enige van de vier die een persoonlijke zoen had gekregen van de Presidente van de Filippijnen en daarop zo trots was als een aap. En toen hoorde ik het bekende geluid van Dappertje's sleutel in het slot. |
|