De frou yn 'e flesse
(1988)–Anne Wadman– Auteursrechtelijk beschermdRoman fan Janneke en Jip
[pagina 115]
| |
4.Van Janneke hoorde ik dat Thompie weer onderweg naar huis is en dat hij jou inderdaad heeft opgezocht, je heeft gesproken en een paar dagen met je is opgetrokken. Veel bijzonderheden gaf ze overigens niet - en het lijkt een beetje of er in onze vreemde relatie na dat laatste nogal onstuimige en met champagne overgoten vrijpartijtje op haar bank een soort krisis is gekomen. Zit de klad er nou al in? Ze houdt zich koel en op een veilige afstand. Ik vraag me af waar ik dat aan verdiend heb. Zij is toch met die fles op de proppen gekomen en net zo goed verantwoordelijk als ik voor wat er wel en uiteindelijk toch nèt niet gebeurd is, nota bene, omdat ik zo braaf op die bank bleef zitten. Wat ik me ook afvraag is, waarom ze me die brief van Thompie niet heeft laten lezen. Omdat er iets over jou of over mij of over jou-èn-mij in staat? Maar dat moet toch kunnen? Of zou het zo zijn dat die brief toch sluimerende gevoelens in Janneke heeft wakkergemaakt? Bijvoorbeeld via jaloezie op die mooie, getalenteerde en artistieke vrouw daar in Zuid-Frankrijk? Stel je voor dat ze nu tòch aan de vermoeide borst van haar bijna-ex-rektor wil gaan uitrusten? Ik zou me bescheuren van jaloezie, maar m'n lot waardig en begrijpend dragen. Het is wel grappig: een vrouw van 35 die wordt belaagd door een snotneus van 19, 16 jaar jonger, èn door een bijna bejaarde, oneerbiedig gezegd ‘ouwe lul’ van 63, 28 jaar ouwer. Wie moet ze kiezen? Nou, hem natuurlijk. Wat kan ik met ze, goed bekeken? En wat kan zij met mij? Fries kan ze me leren, maar schrijven niet eens, dat moet uit mezelf komen. ‘De vrouw in de fles’ is nog niets gevorderd. Maar ik heb wel even gestoeid met de gedachte, dat jij die ‘Vrouw in de fles’ zou kunnen zijn en dat die fles dan door Thompie wordt ontkurkt - symbolisch uiteraard. Ik ben drie keer overnieuw begonnen | |
[pagina 116]
| |
(moet ‘opnieuw’ zijn, zegt Janneke, doktor in de Nederlandse Taal- en Letterkunde), maar steeds weer in de inleiding vastgelopen. Dolf Meertens zei altijd, een verhaal met een inleiding is niks waard, het moet ‘in medias res’ zijn, zomaar patsboem ergens middenin beginnen, desnoods midden in een zin of met het woordje ‘Maar’. Maar die ene zin wil niet komen, ik draai er maar omheen. Geef me een zin en ik bouw er een roman op. Bluf natuurlijk, net als die ouwe geleerde, was het niet Galileï, die een steun wou hebben en dan de hele aardbol zou optillen en uit z'n baan lichten. Zin één is niet voldoende, er moet ook een zin ‘twee’ en ‘drie’ komen, en zo voort. Vanavond weer les van Janneke. Ik heb me slecht of liever helemaal niet voorbereid. Dat rot-taaltje komt me behoorlijk de strot uit en als het meisje zich niet een beetje toeschietelijker gedraagt dan gisteren bij die ontmoeting op de bovengang, dan zit het er dik in dat ik de brui eraan geef. Dan wordt zij die ‘vrouw in de fles’ en ik de man die de kurk erop doet en het ijzerdraadje er weer keurig omheen spant. Figuurlijk natuurlijk. Symbolisch blijven. Ze is eigenlijk een beetje zielig en misschien is dat precies datgene wat mij zo in haar aantrekt of moet ik zeggen: aantrok? Ze roept een vader-gevoel in mij wakker, ze heeft een Beschermer nodig, een geestelijke body-guard. Maar ze is ook best een beetje een intrigante: dat idee van haar om Thompie mijn groeten aan jou te laten doen zonder het aan mij te vragen, was uiteraard hoogst ongebruikelijk, om geen erger woord te gebruiken. Dat ik hetzelfde idee had - wat zij dan weer handig toeschreef aan haar derde gezicht en haar helderziende gaven - is natuurlijk wat anders. Zoiets kun je niet maken zonder toestemming van degene die de groeten geeft. Waar blijven we anders in deze rechtsstaat? | |
5.Ik was dus een beetje geladen toen ik bij haar binnentrad. | |
[pagina 117]
| |
Maar ze was weer poeslief, vergaf me grootmoedig m'n gebrekkige voorbereiding en las me fragmenten voor uit de roman waar ze aan bezig is of bezig was, want het schijnt nogal te haperen. Een eenzame man die over een duinpad loopt achter een kruiwagen zonder wiel. Een stroper die dood, vermoord, onder de struiken ligt. Een dwerg die bezig is een duin af te graven en met de zandmassa een duinpan gaat vullen. Het lijkt een beetje op dat verhaal uit de Sinte Brandaan van een mannetje dat de zee met een sleefje moet leegscheppen. Maar ik had mijn hoofd er niet zo goed bij. En toen ze vroeg: ‘Hoe vind je het?’ moest ik ontwijkend antwoorden. ‘Gaat wel,’ zei ik, ‘maar ik heb het niet goed begrepen, denk ik.’ Toen werd ze bijna een beetje giftig en zei: ‘Dat is toch ook de bedoeling niet. Er moet een raadselachtige sfeer zijn, een vervreemdingseffekt. Het wordt een soort science fiction-verhaal, maar dan zonder science, want techniek heb ik geen sjoege van. Maar menselijke of mens-achtige wezens die opereren in een buitenwereldlijke wereld, een soort oerlandschap na een atoomramp.’ ‘Dat gegeven is ouwe koek,’ zei ik, ook nogal scherp. Ik had net op oom Brams t.v. een Amerikaanse film gezien die ook in een post-nucleair landschap speelde met grote zandhopen, restanten van ruïnes en enkele zwervelingen in lompen gehuld die proberen een nieuwe samenleving op poten te zetten, alles nogal voorspelbaar. Ze zei, wat ze al eerder gezegd had: ‘Hetzelfde is altijd anders. De optiek, de stijl, de atmosfeer, de persoonlijkheid aan je diepste identiteit ontsproten,’ zoiets ongeveer. Toen klapte ze de map dicht, ging thee zetten en we begonnen aan de herhaling van oude lesjes, die ik wel dromen kon. Toen de les afgelopen was, zette ze de pick-up aan en zei: ‘Wat je nu hoort vind ik de mooiste muziek van de wereld. Het is het begin van het laatste deel, “Der Abschied”, uit Mahlers “Lied von der Erde”. Alleen al het instrumentale deel, die hobo en die twee klarinetten die zo heerlijk tegen elkaar aanwiegelen, bovenaards, het lijkt ook op een liefdesscène die ze samen bele- | |
[pagina 118]
| |
ven. Heerlijk.’ Ik herkende 't: Pa draaide het vroeger ook wel 's. Ik luisterde, en vond het prachtig. Maar het was een liefdesscène à trois - tenzij je het zo zag, dat die twee klarinetten samen zwei Seelen in einer Brust waren. Toen de zangstem echt begon met ‘O sieh! wie eine Silberbarke schwebt der Mond’, zette ze het toestel zachter en zei: ‘Woorden schieten eigenlijk tekort, het had best bij die 30 of 40 maten kunnen blijven. Maar ik ben een muzikale nul en verlaat me op een kennis die van Mahler bezeten is, een Friese schrijver van psychologische lulromans, en die me steeds weer nieuwe stukjes Mahler laat horen. Inderdaad mooi, maar ook wel 's wat banaal, een Tiroler walsje of een militair trompetgeschal of een treurmars, ik moet dat nog allemaal leren. Het spijt me nog steeds dat ik destijds de viool aan de wilgen heb gehangen.’ Ze keek enigszins onthutst naar het ontsnaarde instrument dat in de hoek van kamer hing. ‘Ja, waaròm eigenlijk?’ vroeg ik. ‘Had je geen talent?’ ‘Weinig, denk ik. En zeker geen doorzettingsvermogen. En ik was ook een een beetje bang...’ ‘Bang waarvoor?’ ‘Dat vertel ik je later nog wel 's. Misschien. Misschien ook niet. Je bent er nu in ieder geval nog te jong voor.’ ‘Jezus,’ protesteerde ik, ‘moet je horen wie het zegt.’ ‘Het is heel subtiel,’ vervolgde ze. ‘Dank je. Aan mij zijn je subtiliteiten dus niet besteed. Je kunt van mij de pot op met al je subtiliteiten. Ik ga daarvan over m'n nek.’ ‘Zo bedoel ik het niet, jongen. Maar er zitten voor mij nogal vernederende en pijnlijke kanten aan en ik zal nog veel tijd nodig hebben om daar overheen te groeien. Geloof me.’ ‘Mijn geduld is groot, maar niet eindeloos,’ zei ik, 'en ik vind het echt een beetje flauw van je.’ ‘Dat zal ik dan maar op de koop toe moeten nemen.’ ‘Weet je, jij hebt een geheim voor mij en dat vind ik dus niet prettig. Mensen die van elkaar houden, mogen geen geheimen voor elkaar hebben.’ | |
[pagina 119]
| |
‘Van elkaar houden?’ vroeg ze niet zonder verbazing, of beter: op een onzekere toon. ‘Nou ja, je kunt “houden van” tweeledig opvatten. Ik hou ook van meneer Karstens, maar dat neemt geen erotische vormen aan. Ik vind hem een fidele vent en een hoogstaand mens, al zal-ie zijn zwakke punten ook wel hebben. Maar ik ben geen homo, en hij ook niet, neem ik aan, dus in die andere zin van 'm houden doe ik niet. Snap je?’ ‘Ja,’ zei ze. Ze zweeg een tijdje en ik voelde de vraag die (om ook eens even Homerusje te spelen) aan de wal van haar tanden wou ontsnappen: ‘Welke van die twee betekenissen is bij jou op mij van toepassing?’ Maar ze bleef zwijgen en leek enigszins triest te worden. Dus dronken we zwijgend onze thee. Daarna zette ze me aan het werk met een invuloefening voor werkwoordsvormen en ging ze aan haar bureautje in de hoek van de kamer proefwerken zitten korrigeren. De Friese klok tikte rustig en geduldig voort, en ik zwoegde op ‘bliuw’ of ‘bleauw’, ‘skriuwn’ of ‘skriuwd’ of ‘skreauwen’ en meer van die prut. Toen ik klaar was liep ik naar haar toe, legde mijn armen om haar hals en kuste haar haren. ‘Ik weet wat je had willen vragen,’ zei ik. ‘Maar ik heb geen antwoord. Natuurlijk hou ik van jou meer dan van meneer Karstens, en véél meer dan van Thompie. En als ik eerlijk ben, ben ik razend geil op je. Maar wat daar tussenin zit, hè, dat weet ik eigenlijk niet. Die geilheid is niet verantwoord zolang ik over wat ertussen in zit geen duidelijkheid heb. En dat heeft natuurlijk een boel, misschien àlles met ons leeftijdsverschil te maken. Was jij 18 of ik 34, dan was het denk ik geen probleem. Vind je 't erg?’ ‘Nee,’ zei ze, naar me opkijkend. ‘Bij mij is het net zo, al vind ik jouw woord geen mooi woord.’ ‘Goed, we noemen het anders, sex appeal of verliefd of wild of... Het is maar de vraag wat je ermee doet. Aan dat gevoel stomweg voorrang boven alles geven - òf je behoedzaam opstellen en wachten tot er evenwicht is.’ ‘Wat ben jij eigenlijk voor je leeftijd een verstandige en wijze | |
[pagina 120]
| |
jongen,’ zei ze. ‘Kan ik niet aan tippen.’ ‘Maar niet wijs genoeg om je geheimen te mogen doorgronden.’ ‘Later, later,’ mompelde ze. Ik zag tranen op haar wangen en kuste die weg. Toen zei ze: ‘Ik vraag me af waar je dàt vandaan hebt.’ ‘Van m'n grootvader de smid, denk ik. Die moet de wijze raadgever van het hele dorp zijn geweest, is me wel 's verteld. Oudere mensen daar hebben 'm nog meegemaakt. Maar z'n vrouw, mijn grootmoeder dus, was wat ze daar noemden een lji... een ljitske... kan dan? Is dat een bestaand woord?’ ‘Zeker,’ zei ze, ‘een ljidske is een slet, een vrouw van slechte zeden, tenminste iets in die geest. Maar je andere grootvader, die van je moeders zijde, de notaris, was dat dan geen wijs mens?’ ‘Ik weet het niet. Ik heb hem nauwelijks gekend. Er wordt wel beweerd dat hij niet helemaal vrij was van frauduleuze handelingen, maar dat ze dat allemaal met de mantel der liefde of met de geldbuidel hebben toegedekt. Ik weet alleen niet of erfelijkheid zo'n grote rol speelt als jij schijnt te denken. Ik heb al jong geleerd zelfstandig te denken en te handelen, door de omstandigheden, vooral toen m'n moeder me in de steek liet en m'n vader zich zo weinig aan me gelegen liet liggen. Slecht ouderschap kan ook een goede levensles zijn, denk ik soms.’ Ze keek me aan, lachte en drukte me even, heel vast, tegen zich aan. Ik voelde haar tong in mijn mond woelen en de warmte van haar schoot tegen mijn onderlichaam. Toen liet ze me plotseling los. ‘Je bent lief,’ zei ze. ‘Jij bent héél lief,’ zei ik. ‘En toch kan het niet tussen ons.’ ‘En toch is er iets heel fijns tussen ons.’ Ze sloeg de schriften dicht en stapelde ze op elkaar. ‘Laat maar 's zien wat je ervan gebakken hebt,’ zei ze. ‘En lees het meteen maar even voor. Dan doen we ook weer 's wat aan je uitspraak.’ Het bleef weer allemaal in het onbestemde zweven. Ze houdt | |
[pagina 121]
| |
me aan een elastiekje, dacht ik een beetje nijdig, toen ik naar huis liep. Aantrekken en afstoten, 's Nachts had ik weer een natte. Nu niet met haar, maar met Alice. |
|