De frou yn 'e flesse
(1988)–Anne Wadman– Auteursrechtelijk beschermdRoman fan Janneke en Jip
[pagina 100]
| |
3.Ik hou het gewoon niet. Die meid van 35 zit me in m'n bloed gebakken. Vannacht wéér van haar gedroomd: ze stond puurlijk naakt op de springplank in het zwembad (welk zwembad?) en dook fanatiek in de diepte. Ze kwam niet weer boven. Ik in paniek, sprong haar na, ook in de diepte. Zocht wanhopig om wat ik wist dat haar lijk was, bijna in staat van ontbinding, hoewel ik ook me bewust was dat zulks zo gauw niet gaat. Einde droom onduidelijk en verward. Kon niet weer in slaap komen. Smeedde snode plannen om haar over een streep te trekken. Dat plan Zuid-Frankrijk was werkelijk niet zo gek. Alleen het duurt nog zo lang, en er zit dat verrekte eindexamen tussen. Nogmaals, ik hou het niet ‘mooi’. Als ik er aan denk hoe ze nu wellicht op haar flatje ronddartelt, met haar lekkere malse lijf, misschien in een duster, een wijd Japans gewaad of met helemaal niks, dan gaan er hete stromen van kracht door mijn bloedsomloop. En waarom kàn het eigenlijk niet? Dat hele Grote Boek van de Normen stelt immers helemaal geen ene moer meer voor? Het Huwelijk is een nuchter bedenksel van ekonomische efficiency in een ver verleden. Pa vist of jaagt, ma bakt en braadt en als ze oud worden, moeten ze door de speciaal met dat doel verwekte kinderen opgepast en verzorgd worden. En als ze een stukje land in bezit krijgen, moet dat worden uitgebreid met stukjes land van een andere familie. Zo ontstaan grote stukken land. Landerijen. En met het oog daarop moeten al die huwelijkse voorwaarden worden gemaakt. En ze noemen zich van adellijken bloede. Maar Pa ontmaagdt ondertussen wel even de dienstmeid in het hooi. En Ma laat zich wel stiekem versieren door de postbode, als Pa met de koe naar de markt en de weg vrij is. Zij is 35, ik 19. Nou èn? Over 20 jaar is zij 55, ik 39. Zijn we dan | |
[pagina 101]
| |
nog bij elkaar? Moèt dat dan zo nodig, dat alsmaar bij elkaar zijn? Zij is toch niet een duifje om haar hele leven, laten we zeggen nog 40 of 45 jaar lang, met dezelfde doffer op hetzelfde platje te koeren? Nee toch? De eeuwigheid is maar van héél korte duur, maar kan daarom wel eventjes heel fijn zijn! Zelfs dat brokje meidenvlees dat Fokje de Boer heet zou ik niet ongemoeid laten als zij daar prijs op stelde en het dak van oom Bram genoeg schuilplaats bood om het onder ons te houden. Goed, ik zit mezelf hier in dit rotkamertje in dit rothuis in deze rotstraat in dit rotstadje weer eens behoorlijk op te jutten. Met de Griekse vertaling voor die rotschool die niet lukken wil en met - eindelijk - een briefje, heel kort maar, van Pa, geschreven in het vliegtuig tussen Pittsburgh-Pennsylvania en Chicago. Ze hebben redelijk tot goed sukses, ontmoeten daar malle Yankee-knauwende oud-Hollanders - Nederlanders, moet ik van Janneke zeggen - die het Wilhelmus zingen in de kleedkamer voor een Rus, een Hongaar en twee Holl... nee Nederlanders, en die vragen of ze hun neef of nicht daar en daar ook kennen, en dan noemen ze een plaats als Dedemsvaart of Langelille. Recensies gunstig tot zéér lovend, maar Hans Kloox of Knox, hoe heet die vent, nemen ze van het programma af. ‘Hoe maak je het, jongen? Doe vooral de groeten aan mijn zus en m'n zwager. Dat ze goed voor je mogen zorgen. Over zes dagen zitten we in Alberta (Canada).’ Nog mooi dat-ie de moeite neemt òm. Van m'n ontaarde moeder in geen vijf of zes weken een levensteken gehad. Zeker weer in een tijdverslindende erotische relatie verwikkeld. Het zijn altijd van die rare soort mannen waar jij voor valt. Die rijke bal uit Wassenaar was nog niet eens de beroerdste, al bestond hij bijna geheel uit kak. Maar ben ik, vraag ik me wel 's af, wat sensualiteit, liefdeslust betreft, erfelijk belast? Oom Bram zou wel zeggen - maar hij weet zelf niet dàt hij dat zou zeggen -: zoek toch een net meisje uit de gegoede middenstand. Ga je na je examen met haar verloven, met kaartjes en ringen, maak vlot je studie in Delft af, neem een goede baan bij Philips of de Hoogovens en richt een | |
[pagina 102]
| |
keurig vrijstaand huisje in voor een behoorlijk huwelijk, met bankstel en dekbed (wat een woord, zeg!). Gezellige bruiloft, lief bruidje in het maagdelijk wit en een mooie, ontdekkingsvolle bruiloftsnacht in een vier-sterrenhotel Brussel of Toulouse. En verder verzekerd voor de rest van je leven, letterlijk en figuurlijk. Het zou misschien kunnen, maar het is mijn ideaal niet, ik zie dat brave allemaal niet zo zitten, voorlopig. Zelfs die studie in Delft niet. Het liefst zou ik schrijver worden. Heb ik talent? Ja. Genoeg talent? Ik moet het Janneke eens vragen. Maar wat kan ik haar als bewijsstuk overleggen? Toch niet dit verhaal, dat in stijgende mate over háár gaat? En verder heb ik niks. Die opstellen over werkeloosheid, kruisraketten, vredesbeweging, euthanasie en al dat soort items voor eindexamenkandidaten in Amsterdam, onveranderlijk met een 8 beloond, mag ze van me lezen, met rooie strepen en al. Maar fantasie-onderwerpen, zoals vroeger nog wel eens in klas I en II (‘Een vreemde droom’, ‘De verjaardag’, ‘Een droevige Kerst’ en zo), dat is er nu niet meer bij. Nu worden alleen onze essayistische bekwaamheden getoetst, dat wil zeggen de mate waarin wij kranteverhalen kunnen napennen: alles maatschappij en maatschappijverandering wat de klok slaat. Geen plaats voor natuur, liefde en sex. Ik zou niet weten hoe ik zomaar, net als zij, een verhaaltje met een kop en een staart, met een strekking en een pointe, uit m'n duim zou kunnen zuigen, liefst ook nog met ‘symbolische lading’ (Dolf Meertens dixit). Soms denk ik wel dat ik de ‘gave des woords’ heb, het vermogen om beeldend èn verbeeldend met taal bezig te zijn en om dingen en toestanden en mensen duidelijk, exakt en origineel op papier te zetten. Maar je moet wel stof hebben. En daar heb ik waarschijnlijk niet goed, niet echt genoeg voor geleefd. Want schrijven is toch een vorm van leven en je moet gelééfd hebben voor je schrijven kunt. Niet direkt om de dingen die je echt beleefd hebt op te schrijven (wat ik nu natuurlijk wèl doe), maar om te weten wat je beleefd zou kunnen hebben om het op te schrijven. Maar wat heeft Janneke beleefd? Toch niks anders dan een duf leraressenbestaan | |
[pagina 103]
| |
en wat gerommel in de marge met die Justine Blaauw (zo was haar naam, volgens Auke) en een kleine, voor beide partijen even beschamende séance met een schooljongetje van zestien, schrijver dezes. Dat laatste, dat ‘schrijver dezes’ is nou net weer iets wat je als schrijver, als ècht schrijver bedoel ik, niet kunt maken. Te laag bij de grond. Te goedkoop. Te oubollig (Dolf Meertens).Te maf. | |
4.‘Hoe schrijf jij eigenlijk?’ Ze keek me stomverbaasd aan. De theepauze van onze les. Nog altijd over die verrekte rotwerkwoorden die ik nooit leer. ‘Ik bedoel,’ zei ik verduidelijkend, ‘waar haal je je stof vandaan? Je onderwerp, je, hoe noemde Dolf Meertens dat ook weer?, je fabel? Weet je, ik heb soms het idee dat ik best wel schrijven kan, dat er ergens een schrijver in me steekt, maar ik weet stomweg niet waar ik beginnen moet en waar ik het zoeken moet. Het. Waar ik òver zou moeten schrijven. Ik heb geen levenservaring genoeg, denk ik.’ ‘Héb je dan ooit geschreven?’ vroeg ze. ‘Hoe wéét je dat je schrijven kunt?’ ‘Een paar stukkies in de schoolkrant daar in Amsterdam. Van die rare impressies over “Herfst aan de Herengracht” en zo. Van dat kleine grut. Een soort columns, maar dan niet goed en niet vrij van Carmiggelt. Maar ik wou eigenlijk iets groters. Het zit, ik voel het diep in mij, maar ik kan het niet goed naar boven krijgen.’ ‘O, als het er echt in zit, komt het van vanzelf naar boven,’ zei ze, ‘maak je daar geen zorgen over. Wie schrijver is, wordt het vanzelf. Maar stel je er niet te veel van voor. De beroemde Friese schrijfster Janneke Brouwer is ook maar een literaire truttebol van twintig in het dozijn...’ ‘Ik wil geen Fries schrijver worden, zelfs geen beroemde.’ ‘Maar wat je zei over veel moeten beleven... ik weet dat niet. | |
[pagina 104]
| |
Wat heb ik nu beleefd? Het beleven zit van binnen, in je ziel, en als dat werkzaam wordt, vind je in de buitenwereld genoeg aanknopingspunten, mensen en dingen en toestanden, waar je die ziel aan kunt ophangen.’ ‘Ja, maar iemand die veel van de wereld gezien heeft, zoals Hemingway bijvoorbeeld, en ook onder de oppervlakte, in de sociale toestanden en misstanden en al die rotte strukturen, zo iemand heeft toch meer bagage om zijn emoties aan op te hangen dan iemand die, laten we zeggen zo lullig en oninteressant leeft als oom Bram.’ ‘Daar nòem je me ook iemand,’ zei ze spottend. ‘Het toppunt van levenloosheid. Hoewel, hoewel...’ ‘Wat bedoel je met “hoewel”?’ ‘Hoewel ik soms het idee krijg dat-ie een beetje aan het wakker worden is en zelfs diep uit zich een kluitje humor weet op te delven. Er zit best nog wat geestelijke groeikracht in die man. Sluimerende mogelijkheden. Nu, als je een motief zoekt om over te schrijven, neem dan die oom Bram, natuurlijk moet je hem wel een beetje onherkenbaar maken, maar een man die oud geboren is en pas op latere leeftijd jong wordt. Heel interessant.’ ‘Een roman?’ ‘Een verhaal, een novelle, een karakterschets, wat je maar wilt, je begint ploemp maar ergens. Hij beleeft een schok in zijn leven, die hem aan het denken en op een nieuw spoor zet.’ ‘Is dat niet een gegeven dat al vaker in de literatuur is toegepast? Ik herinner me...’ Ik tastte mijn geheugen af, naar een boek over een lullig mannetje dat een held wordt. Iets van Cees Budding? ‘Met mensen gebeurt nu eenkeer vaak hetzelfde. En weet je, hetzelfde is altijd weer anders. Maar je had het over literatuur. Ik was zo ver nog niet. Ik dacht eigenlijk alleen nog maar aan vingeroefeningen, aan voorbereidende werkzaamheden. Een fietser die wielrenner wil worden, doet toch ook niet direkt mee aan de Tour de France? En wie zwemmen wil leren, duikt ook niet dadelijk van de hoogste plank in het diepe?’ | |
[pagina 105]
| |
‘Sorry,’ zei ik, ‘ik wou natuurlijk weer te vlug. Je wilt een oefenstuk dus. Maar dat heeft zo eigenlijk geen zin. Wie pianist wil worden, moet natuurlijk eerst een heleboel vingertechniek en zo leren. Maar het omgaan met taalmateriaal is toch iets wat we allemaal hebben?’ ‘Weet ik nog zo net niet. Schrijven is ook een techniek, die je al doende moet ontwikkelen. Het woord vingeroefening was tamelijk letterlijk bedoeld. Misschien schrijf je redelijke opstellen, maar dat bewijst nog niks.’ ‘Dat ligt aan de saaie onderwerpen die ze opgeven op die examens. Laten ze 's een onderwerp opgeven als “De vrouw in de fles” of: “De baard van mijn grootmoeder”, of iets dergelijks.’ ‘Goed, jij maakt voor het tweede kwartaal die vrouw in de fles,’ zei ze. ‘Dat andere lijkt me niet zo geschikt. Het onderwerp zou haast van Poe kunnen zijn of van Maarten Biesheuvel.’ ‘Ik ben liever Jip Jonker zelf,’ zei ik. ‘Ik blief geen voorbeelden om me aan op te trekken. Ik wil, lach niet, ik wil absoluut uniek zijn. Iets waarvan er maar één is!’ Ze lachte: ‘Jongen, je grijpt wel erg hoog voor een beginneling.’ Ze zei het alsof ze niet goed begreep dat ik de spot met mezelf dreef. ‘Maar ik hou je aan je woord, “De vrouw in de fles”. En nu aan het werk-woord.’ We maakten het niet lang meer. ‘Ik ben erg moe,’ zei ze op het laatst, ‘ik ben pas ongesteld geworden. Koppijn. Je moet je spullen maar inpakken.’ Ik omarmde haar en kuste op haar mond, als om haar te laten voelen dat het ongesteld-zijn voor mij geen probleem vormde. Lullig, hoor! ‘Met jou zou ik van alles willen beleven. Met jou zou ik geloof ik wonderen kunnen bewerkstelligen. Een grote hartstocht en een groot avontuur tegemoet, weg van Bram en zijn akelig schooltje. Dwars over de aardbol, door woestijnen en moerassen. Ik zou je menstruatiebloed willen drinken.’ ‘Jasses,’ zei ze, ‘weet je niks beters om je zucht naar avontuur op te richten? Schaam je je niet voor dergelijke onsmakelijke gedachtens? Je bent echt een...’ | |
[pagina 106]
| |
Plotseling hield ze op, alsof ze op het punt had gestaan een groot geheim te onthullen en zich nog te rechter tijd bedacht had. Ze duwde me zachtjes van zich weg en keek me spottend aan: ‘Als je zo ondeugend en zo lief blijft als je bent, geef ik je de volgende keer iets veel beters en lekkerders te drinken. Iets heel bijzonders.’ Het lopen door de mistige avond koelde me een beetje af. Wat had ik goddomme voor stoms gezegd. Hoe wezenloos achterlijk! Geen wonder dat zo'n meid daarvan schrikt. Welke normale jongen zegt zoiets? Zonder te weten of hij er echt toe in staat zou zijn? Oom Bram rookte een sigaar, terwijl hij zijn NRC-Handelsblad zat te lezen. Een wolk van weeë rotgeur om zijn hoofd. Hij begroette me joviaal, of-ie mij in jaren niet gezien had. Wat is er met die man aan de hand, dacht ik. Bouwt hij luchtkastelen van zijn toekomstig rektorschap over 1200 leerlingen? |
|