De frou yn 'e flesse
(1988)–Anne Wadman– Auteursrechtelijk beschermdRoman fan Janneke en Jip
[pagina 47]
| |
3.Ze keek me aan met ogen die mij aan eerder deden denken, aan drie jaar geleden. ‘Kom maar binnen,’ zei ze, ‘ik had je zo laat in de avond niet meer verwacht. Maar je bent welkom.’ ‘Ik zag je bij de bushalte,’ zei ik, naar waarheid. Ik had gezien dat ze een afscheidszoen kreeg van een tenger, donkerharig vrouwtje. Ik liet net Pon, de hond van oom Bram uit, en heb het beest eerst thuisgebracht. Ik riep: ‘Ik loop nog een stukkie om!’ Gek, natuurlijk, dat had ik net met die hond al gedaan, en ze weten best dat ik niet zo'n groot wandelaar ben. Maar ik zette de pas erin en stond voor de deur van haar flat op de derde verdieping. Ik volgde haar de hall binnen en trok mijn jack uit. Ze stond afwachtend in de kamerdeur. Een tikje nerveus, leek me toe. Ik wist plotseling wat me hier naar toe had gedreven: haar schuldgevoel tegenover mij. Waarvan ik het bestaan niet zeker weet, maar wel vermoed. Zonder dat het nodig is. En het gekke was: ik wou hebben dàt ze het had en ik zou er haar om lief kunnen hebben, dacht ik. Sterker: lief mòeten hebben. Het zou een bewijs van haar liefde zijn. Dat schoot allemaal door me heen, toen ik daar zo bij haar kapstok stond en naar haar keek, zonder haar echt aan te kijken. Het was tamelijk verwarrend, maar ik vond spontaan een motief voor mijn onaangediende komst. Toen ik goed en wel op de bank zat, tegenover haar, zei ik: ‘Ik heb je er toen nogal mee geplaagd, maar ik wil je nu wat geks vragen. Ik zou dat mallemoers taaltje van jou best wel willen leren. Wil je me een beetje les geven?’ Ik zag verbazing. Ik schrok ook een beetje van mijn eigen woorden. Want ik was er helemaal niet zeker van of ik dat taaltje wel wou leren, het leek me ook nogal een kunstmatig gedoe. Het was denk ik vooral om iets te zeggen waarmee ik interessant kon lijken en waar zij plezier aan zou beleven. Zoiets. Ze dacht | |
[pagina 48]
| |
even na, en zei toen: ‘Natuurlijk wil ik je wel les geven. Als het je ernst is. 't Is niet zo makkelijk en je moet er wel enige moeite voor doen. Ik weet niet of je dat er in je eindexamenjaar wel bij kunt hebben.’ Ik zei: ‘Dat moet kunnen. Ik voel me nu behoorlijk safe en ik heb toch niets omhanden. In Amsterdam had ik één avond in de week schaakklub, dat heb ik hier niet.’ Ze keek een beetje blijmoediger en ging verder in het Fries, maar ik vertaal haar woorden nu nog maar: ‘Wil je het leren lezen en verstaan of ook spreken en schrijven? Dat maakt wel een beetje verschil, ook voor de methode.’ ‘Verstaan doe ik het vrij goed en ik heb ook wel eens iets van je gelezen, in een Fries tijdschrift dat ze gek genoeg bij ons op school hadden. Het gaat me óók om het spreken. Niet direkt om het schrijven.’ Ze zei: ‘Drink je een glaasje wijn? Dan gaan we een afspraak maken.’ Terwijl ze bezig was een fles te ontkurken en een glas te pakken, zag ik dat ze weer tamelijk nerveus was. Een blosje op haar wangen. Wat is er toch met dat vrouwtje aan de hand? vroeg ik me af. Een onbevredigend bestaan? Anders kan ik het niet verklaren. Er moet iets behoorlijk scheef zijn gegaan in haar leven. En dat kan toch echt niet dat onnozele gedoetje van toen geweest zijn. Er zit iets diepers. Ik vond haar niet echt mooi (zoals bijvoorbeeld jij mooi bent, in de klassieke en traditionele zin), maar wel erg aantrekkelijk en lief, en ook sexy, zoals ze wijn voor me inschonk, haar eigen glas vulde en daarna haar agenda pakte om een leeg plekje te vinden voor de eerste les. Ze zocht alvast een leerboekje voor me op, nogal wetenschappelijk zo op het eerste oog. Ik moest daarvan de inleiding maar vast eens proberen te lezen, dan was ik al wat algemeen georiënteerd over de oorsprong en de geschiedenis van ‘dat taaltje’, zei ze. Moeilijke woorden met potlood onderstrepen en opzoeken in het zakwoordenboekje dat ze me ook meegaf. Er was nog wel iets met de spelling waar ik rekening mee moest houden, woorden met hw aan het begin waren er niet meer, dat was allemaal gewoon w geworden, en | |
[pagina 49]
| |
nog een paar dingen die ik niet onthouden heb. Ik zou dat dan vanzelf wel merken. Op de eerste les kreeg ik dan een boekje om eenvoudige oefeningen te maken. Na het eerste glaasje volgde een tweede, met zoutjes. Toen werd nieuwsgierigheid mij de baas, en ik vroeg: ‘Denk je nog wel 's aan dat van toen?’ ‘Je bedoelt, dat ik je toen zo... bij me in de kaart heb laten kijken? Dat ik me toen om zo te zeggen bloot gegeven heb, letterlijk èn figuurlijk?’ ‘Dat bedoel ik, ja. Ik denk soms dat jij daar wroeging van gehad hebt. Maar jezus, dat is toch niet nodig?’ ‘Nee, dat is niet nodig. En wroeging is misschien een wat zwaar woord, maar ik vond het natuurlijk niet erg korrekt van mezelf. Gewoon niet netjes, om een truttige burgerterm te gebruiken. Niet passend tussen lerares en leerling. Alsof ik een hoer was of een nymfomane of alle twee. Ik weet ook zelf niet waarom ik me zo aanstelde. Het kwam zomaar over me, een moment van zwakheid.’ ‘Forget it,’ zei ik, en bedacht gelijk dat zij hetzelfde ooit gezegd had, maar dan in haar eigen taaltje. En ik vervolgde: ‘Maar weet jij waar ìk spijt van heb gehad?’ ‘Nee.’ ‘Dat ik toen die laatste dag, na dat feestje, niet met je naar huis ben gegaan. Dat had eigenlijk gemoeten, vind ik. Ik bedoel: dat had in de lijn van de dingen gelegen, als waardige afsluiting.’ ‘Ik had dat toen ook wel gewild, in ieder geval een beetje gehoopt, bij wijze van afscheid. Maar 't is natuurlijk beter dat het niet gebeurd is, dat jij je verstand zo keurigjes in ere hebt gehouden.’ ‘Nee, voor niet gebeurde dingen hoef je lekker geen verantwoordelijkheid te nemen,’ zei ik. Het klonk harder en verwijtender dan ik bedoeld had, een beetje bitter zelfs, malgré moi. ‘Dat is maar hoe je 't bekijkt. Je moet ook verantwoordelijkheid dragen voor het feit dat je dingen juist niet laat gebeuren.’ ‘Maak het niet zo moeilijk, Janneke,’ zei ik, me realiserend dat | |
[pagina 50]
| |
ik haar voor het eerst bij haar naam noemde, en moest opletten niet per ongeluk Dikkertje of Dappertje te zeggen. ‘Ik heb aan dat op zichzelf niet zo belangrijke, maar wel prettige gebeuren geen enkele frustratie of wat dan ook overgehouden. Alleen een plezierige herinnering. Ik vond je mooi, je lichaam ook, en dat is het nog, neem ik aan. Het was eigenlijk een hele gebeurtenis voor een jongen van zestien, weet je dat? Niet iedereen krijgt zoiets zomaar panklaar op z'n bord geschept. Een soort inwijdingsritueel. Alleen jammer dat ik toen het goede antwoord nog niet wist.’ ‘Dat je nu wèl weet.’ ‘Ja.’ ‘Misschien heb ik dat dan een beetje mee bewerkstelligd. Maar ik ben blij dat je niet voor je leven gekneusd bent door de vrijpostigheden van een gefrustreerde ouwe vrijster.’ Ze gebruikte het woord ‘ôd faam’, maar ik vertaal het nu maar zo. Ze kreeg weer een beetje de toon van vroeger. ‘Je overschatte de teerheid van de kinderziel,’ zei ik. ‘Jij moest beter weten, als gediplomeerd opvoedster van de jeugd.’ ‘An me nooit nie,’ zei ze, met een uitdrukking die me weinig Fries lijkt. Ze zal bedoeld hebben dat ik op mijn beurt háár pedagogische gaven overschatte. Zou best kunnen. Ze is meer een gevoels- dan een verstandslerares. Ik liet dat verder voor wat het was. We babbelden nog wat en toen vroeg ze plotseling: ‘En wat zijn de plannen van je ome Bram? Gaat hij onze opperste Baas worden?’ Ik schrok een beetje. Ik had over plannen van oom Bram nog niets gehoord. Er wordt daar thuis aan tafel en bij de koffie niet of nauwelijks over schoolzaken gesproken. In zulks is oom Bram waarlijk en op een rotmanier onkreukbaar. ‘Het enige wat ik weet,’ zei ik, ‘is dat ie zich nogal met de computer bezighoudt. Hij heeft een hele kamer propvol kostbare apparatuur staan. Maar... gaat Thomson dan weg?’ ‘Ja, Thomson gaat weg, met VUT, als hij 63 wordt of iets later. Houdt 't voor gezien. Maar er schijnen ook plannen te bestaan om het hele schooltje op te doeken en aan de RSM cadeau te | |
[pagina 51]
| |
geven.’ ‘Als ze daarmee dan maar even wachten tot ik m'n briefje heb!’ ‘O, ze stoppen natuurlijk niet midden in het studiejaar, dat wordt wel 1 augustus, of na een overgangsjaar.’ ‘Maar als dat zo gaat, kan oom Bram toch niet je baas worden?’ ‘De Rijks krijgt ook een vakature voor rektor. Er gaan geruchten dat je oom wel zou willen. De grote sprong voorwaarts. Maar hou het maar onder ons, misschien ben ik helemaal verkeerd ingelicht.’ ‘Jij zou het niet leuk vinden, hè?’ vroeg ik. Ik wist, dat ze niet zo bar erg op oom Bram gesteld is, in haar ogen een krentenwegend minkukeltje met weinig fantasie. Dat is natuurlijk ook zo. Maar hij kent z'n zaakjes en kan goed organiseren. Dat is al heel wat voor een schoolleider. Ik zei iets van dien aard. Ze knikte en zei peinzend: ‘Ja, 't zou erg moeten wennen. Maar aan zo'n grote school als er dan ontstaat valt dat wel mee, denk ik. Zit je niet zo op eikaars lip.’ ‘Afwachten maar,’ zei ik. Ik stond op, pakte de boekjes en liep naar de deur. Het was bij elven. Ze leek een beetje droevig gestemd. Ik zoende haar op het voorhoofd, tot ze me uitliet. Bij al haar uitdagendheid en bravoure is ze eigenlijk een beetje zielig ook, dacht ik, toen ik door het nachtelijk duister naar huis liep. Ze zou een trouwe troostende vaderhand moeten hebben. Mijn hand is geen vaderhand. | |
4.Die nacht in bed dacht ik: wat heb ik daar nou weer over m'n kop gehaald? Een soort ruilhandel: Friese lessen in ruil voor liefde, of lessen-in-liefde? Dat van die schaakavond was helemaal een lachertje: dáár hoefje geen huiswerk, geen invuloefeningen voor te maken of malle woordjes uit je hoofd te leren. En ik kwam er ook hoogstens twee keer in de maand. Kan dat Fries van m'n voorouders van vaders kant me eigenlijk wel ene moer schelen? Zo'n taaltje voor nog geen 400.000 | |
[pagina 52]
| |
meest oudere mensen, waarvan er misschien een paar duizend iets voor hun taal voelen en er hun best op doen? Een taaltje dat dan ook nog uiteenvalt in weet ik hoeveel streek- en plaatselijke dialekten? Waar ze dan wel een Bijbel in vertaald hebben en zelfs, geloof ik, Shakespeare en wat van Sartre (die die Friezen natuurlijk net zo goed in het Nederlands kunnen lezen), maar dat bij mijn weten nog geen enkele Nobelprijs-kandidaat (laat staan een winnaar) heeft opgeleverd en ook wel nooit zàl opleveren. Zelfs geen literaire wereldhits, zoals sommige van die jonge Afrikaanse landjes het wèl kunnen. Boeken over jagers, vissers, boeren en kleine middenstanders in vergrijzende uitstervende dorpen. Dolf Meertens had daar niks anders dan spot voor over, toen we het er in een les over kregen. Een paar aardige schrijvers, maar geen enkele Mulisch, geen Claus, geen Reve, geen Hermans, laat staan een Kundera, een Böll of een Grass, zelfs geen Maarten 't Hart (Dolfs favoriet bepaald niet). Allemaal derde-, vierde- of vijfderangs. Nu, dat zal dan wel zo wezen. Dolfus dixit. Maar Janneke Brouwer is geen vijfderangs, al treedt ze minder in het openbare daglicht dan Tessa de Loo en haar naamgenote Marian Brouwer(s). Terwille van Janneke dus? En terwille van de Liefde. Liefde? Een jongen van 19 en een vrouw van 35? Ik dacht diep, maar bij voorbaat tevergeefs na. ‘Ik had dat toen wel gewild, in ieder geval een beetje gehoopt,’ zei ze. Daar zat toch een belofte in, een mogelijkheid, een perspektief op iets leuks, iets goeds, iets moois? En wat heb ik in dat opzicht gehad, sinds Alice er met die ander vandoor ging? Bijna een heroïne-hoertje, maar mezelf op tijd in veiligheid gebracht voor de heroïne en, wie weet, voor de Aids. Wat heeft Janneke wat Alice, de nauwelijks betreurde, niet had? Geen verleden, zoals Alice, met een getrouwde vent. Iets van de zuiverheid van haar plattelandse afkomst, uit een welgesteld boerengezin. Misschien nog maagd, hoewel dat eigenlijk onvoorstelbaar is in deze tijd. In ieder geval een stuk intellektuele ontwikkeling, waar ik nog best wat van kan opsteken, ook, nuchter en zakelijk bekeken, voor mijn toekomstplannen. En dan de uitstra- | |
[pagina 53]
| |
ling die ze heeft met haar lijf van begerenswaardige molligheid en zachtheid, beetje anders dan die snelle, dunne, maar natuurlijk veel mooiere Alice. Haar heldere, blauwe ogen (anders dan die donkere, tikje valsheid althans kattigheid uitstralende van Alice), die een vitaliteit uitstralen, alwéér dat rotwoord, om ja tegen te zeggen en er iets van je eigen latente kreatieve driften aan te ontlenen en aan op te scherpen. Een vuur dat mijn vuurtje wat kan oprakelen. Ik realiseerde me wel, dat ik een toestand aan het uitdenken was, die, maatschappelijk gezien, nauwelijks enige kans op verwerkelijking bood. Lerares en scholier, wie had daar ook over geschreven? Vestdijk, in ‘Ivoren Wachters’ en ‘De Ziener’, waar Dolf Meertens als Vestdijk-expert nogal mee schermde: ‘Lezen, jongens, lezen! Het is jullie eigen wereld! En die Vestdijk is de grootste!’ Mij niet gezien, die grootste! Dat vorige, drie jaar geleden, was een misverstand geweest, een regiefout, ‘een moment van zwakheid’. Moet je je eigen liefdesheil, voorzover dat bestaat en nastrevenswaardig is, verwachten van momenten van zwakheid? Maar bovenal: mag je bij zo'n meisje - ‘ouder meisje’ dan - illusies wekken? Nee natuurlijk. Maar dééd je dat? Dat oudere meisje was toch verdomme geen kind meer? Die wist best wat ze in huis haalde en wat je in 't algemeen in huis haalt, als je dergelijke gevoelens handen en voeten gaat geven. En als ze 't nog niet wist, zou ze het kunnen leren. Moeten leren wellicht zelfs, al was het maar voor haar schrijverschap. Want wat is schrijven zonder levenservaring? Ja, wat is schrijven ànders dan levenservaring? Ik kwam er niet uit. Ik viel moeizaam in slaap, met veel onrustige dromen zonder slot of zin, en bij het wakker worden vergeten. Tante Jet moest me met enig geweld wakkerschudden. |
|