De frou yn 'e flesse
(1988)–Anne Wadman– Auteursrechtelijk beschermdRoman fan Janneke en Jip
[pagina 33]
| |
3.Geen reden tot paniek nou direkt, maar de nieuw konfrontatie met oom Bram en familie ligt me niet zo lekker. De sfeer is nog burgerlijker en duffer dan drie jaar geleden. De Avro-bode is vervangen door de Tros-kompas, en dat lijkt veelbetekenend. Verder alles even keurig en precies, alles van opgeruimd staat netjes. Alleen een nieuw en nog iets protseriger bankstel in dof grijs leer - of is het ‘leatherlike’? - en met tal van overbodige lappen. Voor mij hetzelfde kamertje van toen, met dezelfde zelf-gehaakte sprei over het bed, dezelfde weezoete prentjes van herdertjes en schaapjes aan de muur, hetzelfde smalle houten schrijfbureautje, waar nauwelijks plaats is voor mijn handjevol schoolboeken. Ik heb nog een paar dagen om aan de gedachte te wennen, dat ik weer op oom Brams fietsje naar dat uitgeleefde schoolgebouw moet en daar wellicht nog klasgenoten van toen moet ontmoeten, een beetje ouder geworden en benieuwd naar mijn ‘story’, meer dan ik naar die van hen. Toen ik voorzichtig navraag deed bij oom Bram, bleek dat zij er nog steeds is (hij praat ook nog steeds een tikje ironisch over haar, hij ziet haar niet voor vol aan), maar dat ze dit jaar geen les geeft in mijn eindexamenklas. Gek, ik was er eigenlijk zo'n beetje stilzwijgend van uitgegaan, dat ze na dat-van-toen naar een andere school was verhuisd of zelfs dat ze een huwelijk had aangegaan, met bijvoorbeeld een wat oudere man, zo eentje die d'r met wijsheid en takt een beetje tot innerlijke rust zou brengen. Haar, met 'r gekke invallen en wilde grillen. En met 'r behoefte aan warmte en koestering. Ik heb geen wrok tegen haar - waarom zoù ik, ze heeft me geen enkel kwaad gedaan, alleen maar goedbedoeld, maar een beetje misplaatst goèd - en toch kijk ik er tegenop om haar weer ergens op de gang te ontmoeten. Had ik toen toch met haar in dat mini-autootje moe- | |
[pagina 34]
| |
ten stappen en als een volwassen mens bij haar moeten overnachten, oom Bram met zijn flesjes goedkope zure Moezelwijn aan z'n lot overlatend? En ik ben tegelijk benieuwd naar hoe ze nu is en wat ze nu doet. Of ze nog van die malle verhalen schrijft in dat malle taaltje van 'r. Ik heb er de laatste tijd weer vaak aan moeten denken, en met nogal wat je noemt ‘gemengde gevoelens’. Ze was twee keer zo oud als ik, en je kunt met evenveel recht beweren dat ik haar als dat zij mij gebruikt heeft. Niet misbruikt, want misbruik wordt gestraft, en er is niemand gestraft. Tant Jet is nog dezelfde: hartelijk en royaal, maar zeer nauwlettend inzake manieren, kleding en uiterlijk gedrag. Ik vraag me af hoe dat nou een zuster van mijn sloddervossige vader kan zijn. Het nichtje, Fokje, is in die drie jaar opgegroeid van een mager, schonkig scharminkel tot een mooie meid met punkhaar en alles er op en eraan. Om van te watertanden. Maar aan mijn lijf geen incest, of valt vleselijke omgang tussen neef en nicht niet onder die ‘kategorie van handelen’, om met Dolf Meertens te spreken? Een paar hondsbrutale zwartgemaakte ogen in die kop en altijd met die sfeer van hard-rock-muziek om zich heen, tot ergernis, neem ik aan, van oom Bram, die dat geraas niet verdragen kan en alleen van Chopin en, godbetere, van Scott Joplin houdt. Er is daar een stille familiestrijd gaande, waar de buitenwereld weinig weet van heeft. En de oudere broer Bokke (hoe kòmt een mens aan zo'n naam) houdt zich te zelden thuis op, als student in de mathematica, om er veel deel aan te hebben, maar hij staat duidelijk, van leeftijdswege, aan de kant van zijn alternatieve zus. Er staat ons dus weer heel wat moois te wachten. En dan moet ik je nog meedelen, dat ik vanmorgen bij de rektor geweest ben, dr. Thomson genaamd, om me weer eens voor te stellen. De man was bijna opgetogen, dat-ie, om zijn eigen woorden te gebruiken, ook de ‘laatste hand aan mijn opleiding’ mocht leggen. Hartelijk en joviaal, maar haastig. Op een bepaald moment had hij twee telefoons tegelijk aan zijn hoofd en voerde twee gesprekken over uiteenlopende onderwerpen | |
[pagina 35]
| |
tegelijk. Hij vroeg naar pa, niet naar jou, hij is een muziekliefhebber en houdt speciaal van strijkkwartetten van Beethoven. Maar hij was verbaasd en een beetje teleurgesteld te horen dat ik na m'n examen naar Delft ga, en dat er geen zweem van een artiest in mij huist en evenmin een adept van de klassieke kuituur. Alsof ik dus mijn beide ouders in gelijke mate te schande maak. Ik heb maar een beetje onnozel staan grinniken en gezegd dat ik ook in dat opzicht wel een laatbloeier zal zijn. Met Thompie, zoals hij door z'n leerlingen wordt genoemd, zal ik het wel rooien. Dat is ook wel nodig, want het gat waar ik mijn vermaak zal moeten zoeken, telt weinig aanlokkelijke instituties, als je dat ene 17de-eeuwse bouwwerk aan het water even buiten beschouwing laat. En oom Bram leidde mij met een geheimzinnig smoel naar het vertrek dat vroeger zijn doka was, maar dat nu veranderd is in een komplete computer-studio. Hij wees en prees zijn waar aan als een marktkoopman. ‘Het onmogelijkste is nu mogelijk geworden, Joop,’ zei hij. ‘Het heelal laat zich binnen twintig jaar zijn laatste geheim ontfutselen: het wezen van de materie.’ ‘Zal jij de vinder zijn?’ vroeg ik wat spottend. Hij zei: ‘Niet ik, maar ik hoop wel een klein steentje te kunnen bijdragen.’ En hij liet allerlei schermen oplichten en flikkeren met één drukje op een knop. Het hele heelal zoemde in mijn oren. Hij sloot het vertrek behoedzaam, toen we het verlieten. Oom Bram zal zijn geheim goed bewaren, tot hij er mee in het daglicht treedt. Ik zal je van de vorderingen zo nauwkeurig mogelijk op de hoogte houden. Pa, je ex-man dus, heeft vanavond zijn eerste optreden, ik geloof in Boston Pennsylvanië. Binnenkort regent het knipsels, aangenomen dat ze het daarginds máken in de grote konkurrentieslag. Verdomd, ik zou een beetje leedvermaak hebben, als het niet lukte, al zou het me spijten voor David Borowsky, want dat is een fidele vent. En Pa is ook geen slechtaard, maar hij had, schande dat ik het zeg, nooit Pa moeten worden. Zeker niet bij jou. En nog zekerder niet van mij! Vergeef me deze vrijmoedigheden maar. Het is alleen, dat ik heimwee naar je heb | |
[pagina 36]
| |
en je graag even wou knuffelen, daar in het verre La Tamarissière aan de Franse zuidkust. Als ik een goed kerstrapport haal, kom ik in de kerstvakantie naar je toe. Gaan we lange wandelingen langs zee maken en wijn drinken in het kafeetje dat op je laatste ansichtkaart staat. Wat je er op schreef, kan ik niet lezen, maar uit het feit dat er geen sprake meer is van een zekere ‘Léon’ leid ik zo het mijne af... Klieder ze en blijf een beetje van je ontaarde zoontje houden. | |
4.Ze zag er niet erg florissant uit, die Dikkertje Dap. Een beetje verlept, weinig rooskleurig. Ik krijg ergens de indruk dat ze met problemen rondtobt. Een teleurstellende ervaring of zoiets. Echt wat dat bij haar hoort. Er wordt of werd, zegt Auke, onder de leerlingen gefluisterd dat ze een dik jaar geleden een soort lesbische verhouding met een kollega-lerares heeft gehad, een beginnelinge die er niet veel van kon en door haar zo'n beetje gekoesterd en bemoederd werd. Het was Auke dus die me dat vertelde, met wie ik wel eens ben wezen ‘eizoeken’, zoals hij het noemde, drie jaar geleden, in het voorjaar op het land van zijn vader in een nabijgelegen dorp. Is ook blijven zitten in het eindexamen en zo hebben we wat steun aan elkaar in de strijd om het bestaan. Hij praat Nederlands dat nog beroerder is dan zijn Fries, maar ik kan het allemaal nèt zo'n beetje volgen. Dikkertje zei: ‘Je bent gegroeid, jongen. Hoe bevalt je de volwassenheid?’ Het klonk eigenlijk weer net als vroeger, maar haar stem is wat heser geworden. Ze zei het nu niet in het Fries, maar dat komt nog wel. En ik maar wat wezenloos grijnzen. Het gekke was trouwens, er ging wèl wat door me heen. Was het omdat zij tenslotte ook een klein steentje aan die volwassenheid heeft trachten bij te dragen? Bijvoorbeeld doordat ik door die ervaring met haar had geleerd hoe het niet moest en het dus later, met Alice, wèl kon? Ik zei: ‘Het spijt me, dat ik geen les van je heb | |
[pagina 37]
| |
dit jaar.’ Zij weer: ‘Ja, alsof ze dat met opzet zo geregeld hebben, hè? Maar toen die roosters werden ontworpen, was er nog geen sprake van dat jij terug zou komen. Het is louter toeval. En in geval van nood kan ik je altijd nog wat helpen. Hoe gaat het met je vader? Is ie al op reis?’ ‘Ja, hij moet nu in Boston Pennsylvanië zitten, of daar in de buurt. Met Beethoven opus 18 nummer zes en Bartok Vier. Maar misschien ook wel met Hans Cots of Crox, hoe heet die patser.’ ‘Hoor je nooit meer van je moeder?’ ‘O ja. Eens in het halve jaar een ansichtkaartje, met wat onleesbare lieve woordjes achterop. Ze denkt dus echt nog wel aan me.’ ‘Kom je nog 's langs? Gaan we lekker saampjes wat bijpraten.’ Als het daar dan maar bij blijft, dacht ik. Maar gelijk hàd ik het weer. Ik wist dat ik iets dacht dat ik helemaal niet dacht, maar dat ik plichtmatig tegen mezelf zei. De rest van het gesprek ging in het gewoel en lawaai op de gang verloren. Ik voegde me braaf in het gareel van meneer Karstens, die me tot het examen biologisch zal begeleiden. Een echte heer, nog steeds. Bijna een grand-seigneur. Was ook bijna professor geworden, herinner ik me van toen. Maar om duistere reden niet tot dat ambt geroepen en hier in dit gat blijven plakken, artikeltjes schrijvend en ieder jaar dezelfde stof op dezelfde korrekte, maar weinig inspirerende manier behandelend. Geen gekke man. En er zijn nog heel wat oude bekenden in het korps en enkele nieuwelingen, meest jongeren in spijkerbroek en met baarden, voorzover van het mannelijk geslacht. Ze komen van de nieuwe lerarenopleidingen, zegt men, en die schijnen niet zo'n beste naam te hebben: het zijn meer spel- en diskussieleiders dan lesgevers. Ik mag dat wel, al doe ik zelden een mond open bij al dat zinloze gepraat en gedoe. De klasgenoten interesseren me weinig. Auke doet als a.s. dominee alpha en zit dus niet altijd in dezelfde groep. Hij heeft trouwens een vriendinnetje, een lief schepsel uit de tweede of | |
[pagina 38]
| |
derde, Katrien geheten, waar hij in de pauzes mee langs de gracht paradeert. 'n Beetje kinderspul. Zei dat-ie al anderhalf jaar met 'r gaat en nog nooit met 't schaap naar bed is geweest, hoewel ze aan de pil schijnt te zijn. Kinderachtig voor een grote vent van bijna twintig. Vandaag in de eerste les Homerus al een klein aanvarinkje met de statige klassika Dra. Lotte Schaank, van wie ik vroeger ook nog een mondjevol Grieks heb gehad. Ik vertaalde over Achilles en zijn vriend: ‘Hun liepen in volle wapentoestand naar hullie tent.’ Had je haar moeten horen. Dàt was geen Homeruswaardig Nederlands. De oude bard zou zich in z'n graf omkeren als hij zulk gruwbaarlijk Nederlands hoorde. Ik zei: ‘Ik deed het met opzet, om Homerus een beetje dichter bij het volk te halen, juffrouw. Zo deden we dat in Amsterdam ook wel. Dat is de nieuwe trend.’ ‘Hoepel op met je nieuwe trend!’ riep ze. ‘Trends zijn voor Amsterdam, die kennen we hier niet, alleen de zuivere tekst. Wij houden het hier netjes. Algemeen Beschaafd Nederlands, jongeman. Homerus staat al dicht genoeg bij het volk, althans bij ons. We hebben dat soort populistisch gedoe heus niet nodig.’ Ik deed er het zwijgen maar toe en was zelfs bereid om ‘wapentoestand’ in ‘wapenrusting’ te veranderen, ook al weet ik beter wat een ‘toestand’ dan wat een ‘rusting’ is. Als ze dat dan zo graag wou. Lotte is streng, maar rechtvaardig. En wat ik er uiteindelijk van brouwde, was haar niet tegengevallen, zei ze, ik had daar in Amsterdam niet aan de slechtste bak gezeten. Ik grinnikte maar wat lullig en noteerde dapper de vormen die ze met ijzeren discipline dikteerde. Het was weer een beetje net als vroeger. Dezelfde muffe rotte-vloerengeur, dezelfde trieste ambiance in dit door ratten en muizen aangevreten oude schoolgebouw uit de beginjaren van deze eeuw, toen het nog een ‘Hogere Burgerschool’ was geweest. Er staat nog steeds 1903 op de gevel. Echt een schooltje voor ‘Bint’, dat op m'n boekenlijst staat, ook vorig jaar stond - da's één van de weinige voordelen van zo'n herhalingsoefening op een andere school: je kunt dezelfde boeken op je lijst zetten (van ‘Josef in Dothan’ | |
[pagina 39]
| |
tot en met Marga Minco) en dezelfde uittreksels in je duffe kop stampen. Dappertje zou zulks waardeloos vinden, maar het is nou eenkeer mijn manier om te overleven. Ik schrijf Dappertje in plaats van Dikkertje Dap, een ‘Treudianische Fehlleistung’ volgens de Duitse lerares in Amsterdam. Maar Dappertje is eigenlijk beter: het vat alles samen wat er in en om haar is. Ik ben verdomme veel te veel met haar bezig. Het is net of ik een schuld aan haar goedmaak door veel aan haar te denken. Maar wat voor schuld kan dat zijn? Ik heb haar niks misdaan en zij mij ook nauwelijks iets. Eigenlijk was het erg mooi wat er toen gebeurde. Een heel fijn gevoel. Om met weemoed aan terug te denken. Maar niet meer iets voor nu, niks voor Tros-Aktua van oom Bram. Hoewel je natuurlijk nooit van te voren weet wat je later nog eens een keer gaat voelen of denken. Ik had haar eigenlijk moeten vragen waarom ze geen Fries meer tegen me spreekt. Misschien is haar bekeringsijver op dat punt geslonken. Ik hoorde van Auke, dat je nu ook eindexamen in dat taaltje kunt doen. Al zijn er natuurlijk maar een paar zo gek. Of gek? Toch ook wel weer grappig als je ziet of liever hoort hoe zo'n mal woord als ‘kluune’ of hoe je het dan maar schrijft, plotseling de hele wereld verovert - net als òns exportwoord, maar dat klinkt aanmerkelijk onaangenamer: ‘apartheid’. Dappertje zal wel gedacht hebben: ik doe het maar kalmaan, de jongen heeft nu weer drie jaar lang niks dan Mokums gehoord. En het verhaal van Schaank over ‘hun’ liepe naar ‘hullie’ tent zal de leraarskamer ook wel gauw bereiken. Ik denk overigens dat Dakkertje, nee, Dappertje daar het lollige wel van kan inzien, die is niet zo streng in de leer, en waarom zou een Fries wel en een Amsterdammer geen plat mogen gebruiken? Dat is toch allemaal één pot nat. De stem van het volk. Hier thuis heerst trouwens ook een haast Babylonische spraakverwarring: oom Bram en tante Jet spreken onder mekaar Fries, als de kinderen en ik er bij zijn Nederlands, en Fokje spreekt het stadsdialekt, dat door haar vader als minderwaardig verworpen wordt. Ik help haar daarbij, al beheers ik dat stadsdialekt niet, maar ik gooi er dan mooi met de pet naar. Zo | |
[pagina 40]
| |
ontwikkelt zich een komplete taalstrijd, waarbij psychologische en sociale toestanden ook een rol spelen. Toen Fokje poneerde dat ze ergens ‘skijt’ aan had en daarover werd aangesproken, zei ik: ‘Meid, maak er dan “shit” van, dat is hetzelfde woord, maar het klinkt veel onschuldiger. Niemand maakt je wat.’ Ze keek me met haar kwaaie-meidenogen aan en zei: ‘Jij weet er niks van. Shit is heel wat anders dan skijt, je kanne wel skijt an iets hebbe, maar gien shit.’ En dan val ik maar weer stil. Want de hele familie weet wel dat grammatika niet mijn sterkste kant is, en nu weet ik wel dat woordkeus niet echt een kwestie van grammatika is, maar zo noemen ze het hier wel. Oom Bram herleidt alles tot ‘grammatika’ wat met taal te maken heeft. En ‘ik wordt’ met dt is een gruwel in zijn ogen. Er staat ons dus nog heel wat te wachten. Maar dat heb ik geloof ik al eerder geschreven. |
|