De frou yn 'e flesse
(1988)–Anne Wadman– Auteursrechtelijk beschermdRoman fan Janneke en Jip
[pagina 14]
| |
3.Ik denk soms: het kan me niks verdommen, ik ga naar je toe en blijf gewoon bij je. Van pa z'n rotverhalen kan best de helft niet waar zijn. En dan nòg? Hij is getrouwd met z'n jammerhout en de rest, dat ben ik dan onder andere, maakt geen ene malle moer uit. De vriendinnetjes die d-ie soms heeft, meestal voor niet langer dan één of twee weekjes, blijf ik liever zo ver mogelijk van vandaan. Wat voor een wijf, denk ik dan, moet het zijn die het langer dan twee weken met hem uithoudt? Die laatste vent van je mocht ik eigenlijk wel, al was het dan (pa driftig en vol verachting snuivend:) ‘goddemme eentje uit de hoge ambtenarij, een oud-minister nota bene. Een bewindsman.’ En dus geen artiest zoals hijzelf, vertegenwoordiger van een hoger ras. Nou ja, druiven zijn soms zuur. In die paleisachtige villa in Wassenaar heb ik je dus één keer opgezocht. Eerste en meteen laatste keer. De Dure Vriend was maar eventjes thuis en moest snel weer naar een vergadering van de SER of de SHELL weet ik veel, maar de vent kwam niet eens onsympathiek over. Het Kapitalisme met het vriendelijke gezicht. Een no-nonsense-man, om zo te zeggen. Maar bezat nog een andere vrouw op de achtergrond. Ik voelde me daar in m'n spijkerjak als een kermishond in een parfumeriewinkel. Wist niet hoe gauw ik met een beetje fatsoen weer weg kon wezen. Zoals je daar zat, een tikje verveeld al en ook nogal nerveus, tussen al die rotluxe van dure modernistische schilderijen, duimendikke tapijten, twee snuffelige jachthonden en een Steinway-vleugel waar de bladmuziek van ‘Heinzelmännchens Wachtparade’ op stond, dat je ook vroeger met weinig meer dan twee vingers wel eens speelde. Hartstikke rijk en hartstikke rot allemaal. Het mierzoete likeurdrankje dat je me inschonk. De fonkelende ringen aan je handen en de armban- | |
[pagina 15]
| |
den, zilver, goud en nog duurder. Een kind kon zien dat zoiets geen stand hield. Het duurde dan ook niet meer dan drie of vier maanden, toen was zijn lol eraf. Toen ben je dus, op zijn advies nota bene, met een gouden handdrukje en met je schilder-gereedschap naar Zuid-Frankrijk getrokken, naar een bemeubeld huisje in La Tamarissière, dat dorpje aan de monding van die naar het schijnt nogal vervuilde river, de Hérault, waar ze overigens hele fraaie toeristenfoto's van maken. Je stuurde mij er eentje met m'n verjaardag. Een paar haastige krabbeltjes in bijna onleesbaar handschrift. ‘Met groeten van Léon’, stond er ook nog achterop. Je had daar dus al weer een nieuw vriendje opgedaan, waarschijnlijk zo'n schilderende baardaap. En toch zeg ik soms tegen mezelf: Man, neem je rugzak en pak een lift naar het warme zuiden. Het zou na dat eindexamenfiasko best een soort redding kunnen zijn. Maar het is er niet meer van gekomen. In wezen ben ik te lui voor zulke vergaande en ingrijpende ondernemingen. Ze kunnen me wat. Ik geef de voorkeur aan die rustige artistieke rotzooi van m'n verwekker. Ik blijf aan m'n omgeving plakken als een vlieg aan wat Dolf Meertens noemt een ‘lijmstang’, hoewel het voor mijn gevoel helemaal geen ‘stang’ of ‘stok’ is. Maar nu is dan toch het einde in zicht, want de tweepersoonshuishouding wordt tijdelijk opgebroken. Pa voor z'n grote tournee, in september te beginnen: drie maanden Amerika en Canada, vervolgens oversteek naar Japan en de Filipijnen en nog wat landstreken in die buurt, en pas in het voorjaar, eind maart of zo, weer terug. En ik mag, heeft hij uitgedokterd, m'n eindexamenjaar overdoen in dat grijze Friese gat, aan een school die ik al goed ken en waar ze me zeker weer liefderijk zullen opnemen, zo stelde hij vast. De klassieken komen al jaren m'n strot uit. Delft, heeft pa ooit gezegd - en dus ook nog bèta; een strijd op twee fronten, de klassieken voor de kuituur en een vracht wiskunde, om er de pokkepleuris van op te lopen, voor de latere burgerbaan. Volgende week vertrekken dus, richting noorden. Het is nu half augustus. En ik laat het me mooi aanleunen, omdat ik eigenlijk ook niks beters weet te bedenken, ja te lui ben om iets | |
[pagina 16]
| |
beters te bedenken. Pa legt de laatste hand aan zijn tournee, met z'n drie makkers. Dat strijkt en fiedelt en tokkelt er maar lustig op los, dag in dag uit, aan Beethoven opus 18 nummer zoveel, opus 59 enzovoort. Ik kan het wel dromen (en droom er ook van!), dat eindeloos doordrammen over die bes en die gis en al die K.V.-nummers van Mozart. Dan hebben ze Debussy en Ravel - gelukkig beide met maar één opus-nummer en, om de eer van het eigen land hoog te houden, Willem Pijper en hoe heet die gabber ook weer die hier laatst zelf kwam om te luisteren wat ze van zijn opus gingen bakken, Harry Clox of zoiets: pliem-ploem, - klox-krox, hier een noot en daar een kras en een poem en een piep. Laat ze de kelerepip krijgen met hun Antropos-strijkkwartet. Antropos - mèns, hoe kòm je op zoiets, alsof we dáár nog niet genoeg van hebben. Uren lang soms over tien pokkenootjes. Nog eventjes beter, jongens, zegt-ie met z'n schelle stem, nog eventjes overdoen, het kan beter, een ietsje meer misterioso, mag het nòg een ietsje méér zijn? En dat ritenuto kan ook wel een ietsje langzamer, trager, en dat pianissimo bij cijfer 18 nog een ietsje zachter. Een ietsje dit en een ietsje dat, er zit niet veel variatie in zijn woordenschat. Het zijn natuurlijk ook wel weer best aardige jongens. Die David Borowsky vooral, de cellist. Propvol muzikantenmopjes in z'n krom half-Russisch taaltje, met Engels aangelengd. Noe als te blyksem ien de bus na Golgotha, said te hoboïst toen ze hun zoveelste Weihnachtsoratorium d'r hadden doorgejaagd in Klazienaveen of Goirle-Nassau. En die over Nathan Milstein of was het een ander: die net zo lang wachtte met inzetten van het laatste deel Lalo tot de wanhopige dirigent hem met een tweevinger handgebaar te kennen gaf, dat hij de geëiste tweeduizend dollar extra tòch kreeg. Naar Amerika dus en dan over de Grote Oceaan, ook naar Taiwan, met een koffer vol bladmuziek, pakken snaren, passen en visums, overhemden, ieder twee rokkostuums, ieder twee paar van die gladde zwarte saletjonkerschoenen. En al die rotzooi ligt dit hele huis mee bezaaid. Overmorgen gaat die hele han- | |
[pagina 17]
| |
del op het vliegtuig. Altist Joan Felsenkamp doet 't er nu al van in z'n broek: is een keer neergedonderd in zo'n kist, in de Zwitserse Alpen. Viool in puin, dertig doden, hij kroop levend uit de brokstukken en uit de sneeuw, met een gebroken poot, waar-ie nu nog aan kreupelt. Dodelijke angst, maar het het gaat voor je job. Je wat ze dan hun karrière noemen. Getverderrie, volwassen mensen die praten over karrière. Mij niet gezien, dus. | |
4.Het aanstaande weerzien met Dikkertje Dap, als ze er tenminste nog is en waarom zou ze niet, ligt me niet lekker. Zoals die hele historie van drie jaar geleden me niet lekker zit. Keierezaak eigenlijk. De naam Dikkertje Dap is van mezelf, ik bedoel, wel van Annie M.G., maar voor hââr gebruik ik 'm privé. Eigenlijk is ze helemaal niet echt wat je dik noemt, het is meer dat ze laten we zeggen ‘dap’ is, afkorting van Dapper dus. Dik dus niet echt, wel mollig en alles zit er tamelijk uitbundig op en aan. Vrij kort van gestalte, ferme, kittige stap, stevig in 't vlees, fraai gemodelleerd. Maar net iets tè. Tòch over 't algemeen best de moeite waard. Jammer dat zo'n griet niks beters... Nu ja. Ik snap nog steeds niet wat ze toen met mij voorhad, waarom ze uitgerekend juist mij... Duistere achtergronden, heb ik wel 's gedacht, alsof ze mij als middel gebruikte om zich op iets of iemand te wreken. Die ogen vol sensuele wraaklust toen ze volkomen onverhoeds die bijna doorzichtige jurk van zich af liet vallen en zich in haar volle oorspronkelijkheid ten toon spreidde, zeg ik dat goed? Jij weet natuurlijk best hoe en waarom een vrouw zulks doet. Maar Jezus, wat een kloteschrik voor een jongen van zestien, die nog niks beleefd had. Een overrompeling als het ware. Bijna een verkrachting, maar ik heb een hekel aan dat woord, sinds ik die shit-roman daarover gelezen heb. Het Engelse ‘rape’ klinkt veel aangenamer. En het Duitse ‘Ver- | |
[pagina 18]
| |
gewaltigung’ heeft zelfs iets plechtigs over zich. Ze had me overigens, dat moet ik achteraf toegeven, enigszins voorbereid. Dikkertje schreef, schrijft natuurlijk nòg, verhalen in het Fries, dat rare, maffe taaltje van haar dat ze mij ook probeerde te leren, zonder succes overigens. Ze las me dus dat verhaal voor en vertaalde sommige woorden voor me, maar ze wou het zo authentiek mogelijk houden, zei ze, een Hollandse jongen mocht best eens weten dat er in Nederland nog een twééde echte Taal gesproken werd en horen hoe die Taal klonk. Ze was best een beetje dweperig op dat punt, maar dat gun ik ze dan maar. Ik vond het nogal knauwknauw en snapte het ook niet allemaal, het ging over een man en een vrouw die op een zomeravond beide naakt samen een wandeling maken door een bos en samen naast elkaar lopen op een heel smal, doorbuigend plankje over een sloot of een beekje, en die elkaar niet willen of kunnen laten voorgaan en dan dus tegelijk, ieder aan een kant van het plankje, in het water donderen en jammerlijk verdrinken. Het was symbolisch bedoeld, zei ze. Nu, dàt snapte ik wel, want realistisch bezien hadden ze natuurlijk best weer uit dat water kunnen kruipen. Of, nòg logischer, gewoon achter elkaar over dat plankje kunnen lopen... Maar wou ze daarmee zeggen dat zij en ik ook samen moesten verdrinken, bijvoorbeeld in de ‘liefdesroes’, in het ‘water van de liefde’? Zo ongeveer heb ik het later, toen ik literatuurles van Dolf Meertens kreeg, geïnterpreteerd. Dolf is zo'n echte symbolenvlooier, een symboolfanaat. Een symboolneuker, zegt hij zelf spottend. Een kat in een boek is niet zomaar een kat, maar een uitdruksel van het Grote Geheim, enzovoort. Nu goed, je begrijpt het al: het bleef niet bij dat verhaaltje. Er kwam een fles wijn en ze liet me haar viool zien, zonder er op te spelen, er zaten ook nog maar twee losgesprongen snaren op. Ze had op die viool nog les gehad van m'n vader, vertelde ze, in de tijd dat ik geboren was, ongeveer, zij was toen zestien. Ik rekende uit dat zij dus nu tweeëndertig was. Twee keer mij. Maar ik schrok me totaal rot, toen ze in die jurk uit haar badkamer kwam. Ik had gedacht dat ze alleen maar een plasje had | |
[pagina 19]
| |
willen doen. Maar ze had zich, met of zonder plasje, kennelijk razend snel uitgekleed en getransformeerd in Hare Majesteit de Grote Verleidster. Met stomheid was ik geslagen, toen ze dat geval van zich af liet glijden. Ik had jou vaak genoeg naakt gezien, je beschouwde dat als een deel van m'n opvoeding. Best wel goed van je! Maar dit was toch wel heel anders, in dubbele betekenis. Wat moet je in zo'n geval? Beschaamd en beschaafd oprotten? Doen of je niks ziet, je verschuilen achter een krant of verdiepen in een boek? Vluchten vond ik te lullig en ik bleef onhandig zitten waar ik zat - ‘Vluchten kan niet meer’, zongen ze in die tijd. Toen ze naderbij kwam met de wijnfles in de hand, trok ik haar, ik moest toch ìets doen, naar me toe, tot ze tussen mijn knieën stond, haar warme lichaamsgeur mij omving en betoverde - body-lotion, maar uit een ander soort fles en op 'n ander soort body dan die van jou... En ik voelde hoe m'n lid in m'n broek verstijfde. Ze trok mijn hoofd tegen en tussen haar borsten en liet me haar tepeltjes zoenen - ik moest een tikje beschaamd denken aan een baby die moedermelk zuigt en vond het eigenlijk een beetje gênant, maar ook wel weer opwindend, gewoon mijn eerste seksuele ervaring en dat is best niet niks. Ze kroelde wat in m'n nekharen en mompelde Friese woordjes die ik niet verstond en ook liever niet wou verstaan. Ze liet me haar warme, gespannen buik kussen en straalde opwinding en warmte uit. Ik legde mijn handen om haar billen die koel aanvoelden en zo bleven we een tijdje roerloos, als in trance. Een mystieke eenheid zo ongeveer. Maar mijn hart bonsde nerveus, ik dacht gejaagd: hoe doe je dat nou, neuken en moèt het echt? Waar moet je het doen, hier op de grond of op de bank of in haar bed? Terwijl ik zo in een soort denkpaniek een uitweg zocht, kreeg ik een orgasme, het was even of alle leven en warmte uit mij wegvloeide. Warm vocht in mijn ondergoed, gevoel van schaamte en een beetje triomf tegelijk. Ik wist niet dat het zo gauw ging dat je klaarkwam, zo moeiteloos. Zo stomweg lekker ook! Een ejaculatio praecox, las ik later in een voorlichtingsboek, maar dat woord | |
[pagina 20]
| |
kende ik toen nog niet. Ze heeft het natuurlijk gemerkt. Ze kwam langzamerhand tot rust, streelde me in mijn nek en zoende me heel zacht op mijn gezicht. Het leek me dat ze een beetje huilde, maar dat wou ze verbergen. Toen legde ze heel langzaam mijn handen weg van haar lichaam op de bank, waar ik nog steeds zat, en terwijl ze de jurk weer om zich heen trok, zei ze: ‘Vergeet het maar, jongen. Ik was even mezelf niet meer. Jij bent ook zo lief.’ Een beetje alsof het mijn schuld was, dacht ik, maar ik verwierp dat ook weer. Ik vond haar ook wel lief, maar tegelijk enigszins beklagenswaardig, dat ze een lamlul als mij lief vond en daarvoor dus blijkbaar niemand anders ter beschikking had. Ze liet mij daar zo zitten, in een soort verstening, met het onaangename kleverige gevoel in mijn broek, ze ging naar haar slaap- of badkamer en kwam even later terug in een fleurige bloes en rok. We praatten nog wat over dingen van niks, ik dronk een paar teugjes van de zoete wijn die ze had ingeschonken, en toen zei ze met een blik op de klok: ‘Het wordt je tijd, Jip.’ Ze noemde mij altijd Jip en dan zou ik haar dus Janneke hebben moeten noemen, alweer in het kielzog van mijn, ja, zeg maar gerust: ons aller jeugdopvoedster Annie M.G., maar ik heb het nooit gezegd. Voor mij blijft ze Dikkertje Dap. Toen ze boven aan de trap afscheid van me nam, zei ze nog eens: ‘Vergeet het maar. En kom nog 's terug. En dan gewoon. Zonder komplikaties.’ Dat is er niet meer van gekomen. Ik was om me voorzichtig uit te drukken aan enige verwarring ten prooi, toen ik naar huize Bram terugliep. Tante Jet keek me een tikje verwonderd aan alsof ze intuïtief aanvoelde dat mij iets heel bijzonders overkomen was. Dat was natuurlijk ook zo: mijn eerste ervaring met vrouwen, afgezien van een paar afgetroggelde zoentjes na afloop van een schoolbal of -feestje. Had ik m'n onschuld verloren? Achteraf begrijp ik best de donkere drift die in haar gevaren moet zijn, een hartstocht die ze lang had moeten onderdrukken. Ik heb me alleen later vaak afgevraagd waarom ze voor dat vreemde experiment met haar opgekropte gevoelens | |
[pagina 21]
| |
juist mij uitzocht, deze lange, bepaald niet knappe slungel, die toen ook nogal last van jeugdpuistjes had en waarschijnlijk ook niet zo erg fris in z'n kleren stak. Iets waar tante Jet wel eens opmerkingen over heeft gemaakt, als oom Bram niet in de buurt was. Wat gekund had, is niet gebeurd: ik ben haar niet gaan haten. Ik had ook een gevoel van medelijden met die in mijn jongensoog tamelijk oude vrouw, die natuurlijk in het leven niet gekregen had wat ze graag wou hebben en dat toen maar op deze malle manier probeerde te pakken. Een misgreep om zo te zeggen. Ik heb er zelfs niet aan gedàcht om de rektor in kennis te stellen, om hem in vertrouwen te nemen, hoewel hij best een aardige en begripvolle man is. Het is onder haar en mij gebleven. En in de paar maanden dat ik nog haar lessen volgde over Vondel, Hooft, Bredero en Huygens, waar ze erg goed in was, heeft ze nooit meer iets laten merken, ook niet iets van schaamte of spijt, en ik ben haar steeds toegenegen gebleven, al was het op een zekere afstand. Er was bij mij nog wel iets van schaamte. Waarschijnlijk omdat ik niet het goede antwoord heb gegeven op haar verkeerde vraag. Maar weet een jongen van zestien veel? Nu ik er weer over nadenk, herinner ik me dat ze die woorden boven aan de trap in het Fries zei: ‘Fujit ut mar’ of zoiets. Het was kennelijk de taal van haar hart. Die ik nooit zal leren spreken, maar althans toen wel verstond. Bij de jaarafsluiting in die zomer - ik was met redelijke cijfers naar de vierde klas overgegaan - regisseerde Dikkertje Dap een kabaretgroepje, dat nogal flauwe, maar ook enkele leuke dingen ten beste gaf, sketches, liedjes en ook wat van ballet. Ze had mij viavia laten vragen of ik mee wou doen, maar ik had er geen zin in. Aan het einde van het feest, al na middernacht, het was de avond voor ik weer naar Amsterdam zou vertrekken, kwam ze afscheid nemen, toen ze me alleen zag staan. Ze zei, ook nu weer in het Fries, maar ik kan het zo niet opschrijven: ‘Ik weet zeker dat je niet boos bent.’ ‘Ben ik ook niet,’ zei ik. ‘Nooit geweest.’ | |
[pagina 22]
| |
Ze gaf me een hand, zoende me luchtigjes op mijn voorhoofd, terwijl ze me naar zich overtrok, en stapte in haar Mini'tje. Ik was echt te onschuldig om brutaalweg naast haar in te stappen. Ik keek het autootje na, tot het in het donker verdween en pakte mijn fiets uit het rek. Oom Bram wou nog een klein nachtelijk afscheidsfeestje vieren - hij had het ook wel verdiend, want dat ik geslaagd was voor m'n klas vier, is voor een groot deel zijn werk geweest - maar ik voelde me te moe en had bovendien een paar glazen pils gedronken. |
|