Op dr. E. van den Berg, dr. W. Kuiper, dr. D.E. van der Poel, dr. W. van Anrooij, dr. P. Avonds, dr. G. Croenen en drs. C. de Haan heb ik meer dan eens een beroep gedaan voor kleinere of grotere problemen. Willem Kuiper ben ik bovendien erg dankbaar dat hij me naar het P.J. Meertensinstituut heeft uitgenodigd. Dankzij hem ben ik die dag een nieuwe bron van de Roman van Limborch op het spoor gekomen.
Els Janssens en Bernadette Leon hebben met grote precisie en nauwgezetheid de twee volledig overgeleverde tekstedities van de Roman van Limborch ingetikt en gescand. Dat ik deze tekstuitgaven op PC kon consulteren, heeft me erg veel tijd en werk bespaard en heeft me bovendien een heleboel bijkomende onderzoeksmogelijkheden opgeleverd.
Dra. Anne Reynders heb ik vooral de laatste twee jaar als een ‘wapenzuster’ beschouwd. Aan haar heb ik, zowel op wetenschappelijk als op moreel vlak, heel wat steun gehad. Dit geldt ook voor dra. Veerle Uyttersprot, die mij vooral dit academiejaar zonder mopperen de meeste van mijn onderwijstaken aan de K.U. Brussel uit handen heeft genomen. Haar collegialiteit en vriendschap zijn voor mij van onschatbare waarde geweest. Ook Mie Sterckx, die het hele manuscript op stijl- en spellingfouten heeft nagevlooid, ben ik ontzettend dankbaar voor haar belangeloze inzet en voor haar vriendschap.
Het zou me te ver voeren hier alle familieleden, collega's, vrienden en kennissen op te sommen die op één of andere manier hebben bijgedragen tot de totstandkoming van dit proefschrift of er belangstelling voor hebben getoond. Wel wil ik alle collega's van de afdeling Germaanse, iedereen van de gang 4 Oost op de K.U. Brussel en de collega's van de vakgroep Nederlands van het I.L.T. aan de K.U. Leuven in het bijzonder bedanken.
Tot slot wil ik hier nog diegenen bedanken zonder wie dit proefschrift er nooit zou zijn gekomen: mijn ouders en Luc, Joni en Elliot. Mijn ouders hebben me altijd aangemoedigd om bewuste keuzes te maken en dan zoveel mogelijk uit die keuzes te halen; voor hun geloof in mijn kunnen, ben ik hen erg dankbaar. Aan hen wil ik dit proefschrift graag opdragen.
Joni en Elliot zijn ongetwijfeld nog te jong om te beseffen hoezeer zij er, gewoon door hun aanwezigheid, voor hebben gezorgd dat mijn onderzoek ons leven niet volledig kon gaan domineren. Onbewust hebben zij bijgedragen tot de stabiliteit die noodzakelijk bleek om het werk aan mijn proefschrift binnen een niet al te lange tijdsspanne af te ronden.
Luc tenslotte heeft me geleerd dat mijn onderzoek belangrijk is omdat ík het belangrijk vind, en dat het oordeel van anderen daar verder niets toe doet. Als echtgenoot, vader en bovendien zelf onderzoeker weet hij als geen ander dat twee halftijdse jobs combineren met een doctoraat en met een gezin niet altijd gemakkelijk is. Zonder zijn onvoorwaardelijke liefde en steun zou ik er nooit in geslaagd zijn om dit proefschrift tot een (goed?) einde te brengen.
Het schrijven van dit proefschrift is voor mij niet alleen op wetenschappelijk, maar ook op algemeen-menselijk vlak een leerproces geweest. Mijn speurtocht naar inzicht in de evolutie van de personages van de Roman van Heinric en Margriete van Limborch heeft mij, hoe vreemd het in twintigste-eeuwse oren misschien ook mag klinken, tegelijjk meer inzicht in mijn eigen leven gegeven. In dat opzicht kan dit onderzoek dus in elk geval geslaagd worden genoemd. Ik kan alleen nog hopen dat het daarnaast ook op wetenschappelijk vlak iets te betekenen zal hebben.
Heverlee, mei 1998