Ook hebben ze even bij de kippenren staan kijken. Nu horen zij van verre de jongens schateren.
Verwonderd kijken ze elkaar aan.
‘Waar hebben die nu weer zo'n pret om?’ vraagt moeder.
‘Ik weet het niet,’ antwoord vader. ‘Als ze maar geen kattekwaad uithalen. We zullen even vlug aanstappen.’
Ik wil er een appel om verwedden, dat jij ook benieuwd bent om te weten wat de jongens toch zien.
Ik zal het je vertellen.
Boven op de tafel staat Slok. Midden tussen zeven glazen limonade. Het is eigenlijk een wonder, dat hij er nog niet één van heeft omgegooid. Van zo'n wildebras kan je dat anders wel verwachten.
Maar niet dáárom hebben de jongens zo'n pret. Nee, ze lachen ergens anders om.
Sloks snoet zit vol slagroom, moet je weten. Zijn neus, zijn ogen, zijn oren, alles zit vol! En niet alleen zijn snuit. Nee, aan zijn poten zit dat zoete goedje ook. En op zijn rug. Ja, zelfs aan de punt van zijn korte wipstaartje hangt een klodder room!
Toen er niemand bij het tafeltje was, heeft die zich eventjes stiekum te goed gedaan aan de schaal gebakjes, die vader heeft laten brengen. Zo'n snoeper! Niet één taartje is er over gebleven.
Vol ijver staat hij zich nu te belikken. Hij doet alle moeite om zijn tong zo lang te maken, dat hij de room van zijn ogen kan likken. Nu is een hondentong wel lang, maar zó lang, dat een hond iets van zijn kop kan likken, toch niet.
Slok wringt zich in de raarste bochten. Dan voelt hij zeker ineens, dat er iets aan zijn staart kleeft,