Dat zal je straks in het volgende hoofdstuk wel lezen. Mooi is het niet wat hij gaat uitvoeren, dat kan ik je vast wel zeggen.
Maar ik moet verder vertellen. Dus zal ik Slok even zijn gang laten gaan.
Langzaam komen de jongens naar vader varen. Als laatste komt Bart. Die draait wel flink aan de raderen, maar juist verkeerd. Hij gaat achteruit in plaats van vooruit.
Eindelijk krijgt hij in de gaten hoe hij het doen moet. En zo komt ook hij aan de kant.
De wangen van de jongens gloeien van de pret. Ze staan om vader en moeder heen. Ze willen allemaal tegelijk vertellen, zo opgewonden zijn ze.
‘Mijnheer, heeft u gezien hoe hard ik ging?’ vraagt Karel.
‘Zag u hoe mijn bootje schommelde, Moe?’
‘Nou, en het mijne dan,’ zegt Ab. ‘Ik dacht vast en zeker, dat ik kopje onder zou gaan.’
‘Maar Chris kan er niets van,’ beweert Bart.
‘Ha, ha, ha! Hoor hem eens!’ lacht Chris. ‘Die is goed! Hij kwam zelf het laatste aan de kant!’
Lachend houdt vader zijn handen tegen de oren.
‘Jongens, jongens,’ zegt hij. ‘Allemaal tegelijk hetzelfde liedje zingen kan wel. Maar allemaal door elkaar praten niet. Jullie maken me doof met dat gekwebbel.’
Moeder lacht ook. Ze kijkt erg geheimzinnig en zegt: ‘Ik weet wel een manier om ze tot zwijgen te brengen.’
En daarbij geeft ze vader een knipoogje.
‘Ik weet wel wat je bedoelt, Moeder. Ik geloof, dat ik dat middeltje ook ken. We zullen het maar