‘Heerlijk!’ juicht Rob. ‘Gaat vader ook mee?’
‘Ja, hoor,’ antwoordt vader lachend. ‘Ik neem van middag vrij. Ik wil nog wel eens schommelen met moeder.’
‘O nee,’ zegt moeder. ‘Daar denk ik niet aan. Vader gaat me veel te hoog. Dat durf ik niet.’
‘Maar heb je er al over nagedacht wie je zult vragen om mee te gaan?’ vraagt moeder verder.
Rob doet of hij even diep peinst. Natuurlijk heeft hij allang uitgemaakt wie hij zal vragen. Maar een beetje nadenken staat gewichtig, vindt hij.
Eindelijk antwoordt hij: ‘Ja, Moeder, ik denk, dat ik het A.B.C. maar zal vragen.’
Moeder trekt haar wenkbrauwen op. Ze begrijpt er niets van.
‘Het A.B.C.?’ vraagt vader verwonderd.
Rob schatert het uit om de verbaasde gezichten van vader en moeder.
‘Ja,’ legt hij uit. ‘Dat zijn Ab, Bart en Chris. Die drie zijn altijd bij elkaar. En omdat Ab met een A, Bart met een B en Chris met een C begint, noemt onze hele klas hen het A.B.C.’
‘O, nou snap ik het,’ lacht moeder. ‘Ja, dat is wel aardig bedacht. En worden ze daar niet kwaad om?’
‘Welnee, Moeder. Ze vinden het wel leuk, dat we hen het A.B.C. noemen. Meester zegt het ook wel.’
‘En wie zal je nog meer vragen, Rob? Er mogen vier vriendjes mee.’
‘Mag Karel dan ook mee?’
Karel is het buurjongetje van Rob, waarmede hij altijd speelt.
‘Goed,’ zegt moeder. ‘Zeg dan maar dat ze er