| |
VIII. Het ontzet van Sloten.
Toen Sjaerdama na de slag bij Palesloot van Sloten uit een vertrouweling naar Jan van Beieren zond met brieven, waarin hij smeekte hem in de strijd tegen Focko van Ukena bij te staan, had hij niet durven denken, dat de Hollandse graaf zo snel hulptroepen zou zenden. Want Sjaerdama wist heel goed, dat Jan van Beieren de handen niet vrij had. De Hoeken maakten het den Kabeljauwsen graaf nog steeds lastig. En daarom verwachtte Sjaerdama niet veel steun van de zijde van graaf Jan.
Maar deze vindt het een schone gelegenheid om zijn gezag in Friesland te vestigen. Bovendien ziet hij in Focko van Ukena een gevaarlijken tegenstander. Heeft deze stoere Oostfries niet een twintig jaar geleden de invloed van de Hollandse graven in het gebied van de Eems weten te breken? Zou Van Ukena er in slagen ook Oostergoo en Westergoo te veroveren, dan zou hij wel eens zo machtig kunnen worden, dat Jan van Beieren niet meer de minste kans kreeg zich in Friesland te laten gelden. Dat moet tegen elke prijs voorkomen worden. Dus stuurt hij den edelman Hendrik van Renesse met een grote macht naar Friesland. Het moet maar eens uit zijn met de hoge sprongen van dien Focko van Ukena.
Allert Foyt heeft goed gezien. Onmiddellijk nadat hij met zijn soldaten aan land is gegaan, trekt de Heer van Renesse op Sloten af om Focko in de rug aan te vallen. Hij rekent er op, dat de Schieringers ook een woordje zullen meespreken. En als het gelukt om Van Ukena gezamenlijk en van twee kanten tegelijkertijd te bestoken, wil hij wel eens zien of die hoog geprezen veldheer het kan bolwerken.
De Hollandse troepen trekken door Workum en nemen dan de kortste weg naar Gaasterland.
| |
| |
Hindeloopen laten ze, gelukkig voor de inwoners, rechts liggen.
Het soldatenleven bevalt Wybren opperbest. Het is maar goed, dat Kurt hem af en toe een beetje remt, want in zijn jeugdige overmoed wil hij bij alles haantje de voorste zijn. En dan haalt hij in zijn roekeloosheid wel eens gevaarlijke dingen uit.
‘Doe denkst, das doe al ein koeter soldaat bist. Nein, mein friend, doe moest nok viel lernen. Bleif maar ein bischen achteraf, das ist viel besser foer dich’, zegt Kurt vaak plagend tot hem.
Wybren lacht dan maar wat en slaat zijn kameraad vriendschappelijk op de schouder. Hij heeft wel geleerd plagerijen te verdragen. De eerste dagen was hij geregeld het mikpunt van de spotlust van zijn wapenbroeders. Als jongste van de troep had hij in het begin heel wat te verduren. En Kurt nam hem niet in bescherming.
‘Der Wybren moet sich selbst er maar doer slaan’, zei hij steeds tot den hopman, wanneer die hem vroeg of de soldaten het niet een beetje te bont maakten met zijn beschermeling.
Zich er door heen slaan, nou, dat deed Wybren. Op alle plagerijen wist hij met een grap te antwoorden. En als de soldaten in de eerste dagen van het beleg zien, dat Wybren zich, ondanks zijn jeugd, dapper gedraagt en dat er een goede wapenknecht in hem steekt, houden de plagerijen vanzelf op.
Veel tijd blijft daar trouwens niet voor over.
Als Van Ukena na de eerste bestormingen merkt, dat de belegerde Schieringers vastbesloten weerstand bieden en hun huid zo duur mogelijk willen verkopen, laat hij zijn soldaten schansen graven. De gehele dag is Wybren in touw. En wanneer de mannen gelegenheid krijgen even uit te blazen, gunt Kurt zijn leerling geen rust. Hij heeft zich nu eenmaal in het hoofd gezet Wybren tot een goeden krijgsman op te leiden. Hij leert hem het soldatenhandwerk tot in de puntjes en oefent hem in het gebruik van de verschillende wapens.
En dan de bestormingen. Daarbij gaat het heet toe. Maar Wybren gedraagt zich moedig en doet in dapperheid niet voor Kurt onder. Aan iedere aanval nemen de twee verknochte vrienden deel.
| |
| |
Focko van Ukena heeft al heel wat keren op de vesting storm laten lopen, maar evenveel malen slaagden de Schieringers er in de aanvallen af te slaan en hun tegenstanders bloedige verliezen toe te brengen.
Toen kwam op een goede dag uit Groningen het kanon en werd begonnen met de beschieting van de belegerde veste.
Wybren is er niet van af te slaan. Nog nooit heeft hij een stuk geschut gezien en met zijn mond wijd-open van verbazing heeft hij er bij gestaan, toen het eerste projectiel werd afgeschoten.
Ook Focko van Ukena is altijd in de buurt van het kanon te vinden. Dit kanon is zijn trots. Er zijn nog maar weinig veldheren, die van het buskruit gebruik maken. Een kanon is gewoon een zeldzaamheid. Overigens richt het ding niet zo veel uit. Ver weg kan men er niet mee schieten en het moet dus tamelijk dicht bij de muur van het kasteel worden opgesteld. Men heeft er een huisje met een rieten dak om heen gebouwd om den kanonnier te beschermen tegen de pijlen van de belegerden, die achter de kantelen van de vesting loeren op ieder, die zich even bloot geeft.
Het is een gevaarlijk karwei zo'n kanon te bedienen, want dat buskruit is een raar goedje. Hoe vaak gebeurt het niet, dat een haakbus uit elkaar spat en de ongelukkige schutter het slachtoffer wordt? Wat moet er dan wel niet gebeuren wanneer een kanon uiteenspringt?
Maar gelukkig voor de soldaten, die met het vuren zijn belast, houdt het ding zich goed en gebeuren er geen ongelukken. Een paar maal per dag schiet het met een oorverdovend lawaai een kogel af. Dan gluren Focko en zijn soldaten nieuwsgierig over de verschansingen om te zien of er een behoorlijke bres in de muur is geslagen. Maar steeds worden ze teleurgesteld. De gaten, die de kogels in de muren slaan, zijn niet zo groot, dat de verdedigers ze niet in één nacht kunnen dichten.
En zo wordt er nu al enige weken, dag in dag uit, van weerszijden verbitterd om het bezit van Sloten gestreden.
Nog op de avond van de dag, dat de Hollanders zijn geland, verspreidt zich het grote nieuws in het kamp voor Sloten. Snelle boden hebben Focko het onheilspellende bericht gebracht. En hoewel hij hun ten strengste heeft ver- | |
| |
boden er met de soldaten over te spreken, is er toch iets van uitgelekt. Zo gaat het meestal met geheimen. Eerst wordt er onder de krijgslieden voorzichtig over gemompeld, maar al spoedig spreekt men er openlijk over. De wildste verhalen doen in het kamp de ronde. De een weet dit, een ander weer dat.
Laat op de avond, als de kampvuren al branden, komen verspieders melden, dat Coppen Jarges en zijn vrienden in Stavoren, onmiddellijk na het bekend worden van de landing der Hollanders, inderhaast een aantal Schieringers bij elkaar hebben getrommeld en ook op weg zijn naar Sloten.
Vol spanning vragen Focko's mannen zich af wat hun bevelhebber zal doen.
Zal hij het beleg opbreken en de vijanden, die van verschillende kanten komen aangerukt, ontwijken of zal hij hen afwachten en slag leveren?
Ook Wybren en Kurt hebben het er druk over. De Duitser maakt zich geweldig boos als hij van Wybren hoort, dat verscheidene soldaten denken, dat Focko van Ukena met zijn troep zal opbreken en zijn tegenstanders ontlopen. Dat men zo iets van Focko van Ukena, zijn afgod, durft veronderstellen, maakt hem spinnijdig.
‘Ach was! Sie denken das Focko von Oekena an die loop kaat? Oenzin! lek sage dich, mein joengen, der Focko slaat er auf. Pas auf, morgen geht es los! Das... sage iek, iek,... dich... iek... verstehst doe? Iek kenne den Fiek... Focko...’
Van kwaadheid begint hij te stotteren. Hij bromt nog wat in zijn baard, spreidt zijn deken uit over de grond en legt zich te slapen. Wybren volgt zijn voorbeeld en strekt zich ook uit om de welverdiende rust te genieten. Hij slaapt al half wanneer hij zijn vriend naast zich nog hoort mopperen:
‘Der Focko nicht wagen zu fechten! Lächerlich!’
Die nacht zit Focko van Ukena, in somber gepeins verzonken, in zijn tent. Het eten, dat een van zijn schildknapen hem heeft gebracht, laat hij onaangeroerd. Hij ontbiedt de boden bij zich en laat hen nog eens haarfijn vertellen wat ze weten. Dan zendt hij hen door een korte hoofdbeweging weer weg.
Na hun vertrek gaat hij nog eens de stand van zaken
| |
| |
na. Hij komt tot de weinig opwekkende slotsom, dat de krijgskans zich tegen hem heeft gekeerd.
Maar aan één ding denkt hij niet. En dat is: het beleg overhaast opbreken. Kurt kent zijn veldheer wel goed. Van Ukena en het veld ruimen, dat past niet bij elkaar. Toch beseft Focko heel goed, dat hij het met zijn leger, dat door het langdurige beleg sterk is gedund, tegen de goed gewapende Hollandse benden kwaad te verantwoorden zal krijgen. De enige kans om de komende aanval met succes het hoofd te bieden, ziet hij in de verovering van Sloten vóórdat Van Renesse met zijn troepen is aangekomen.
Daarom besluit hij de volgende dag een laatste en, naar hij vertrouwt, beslissende stormloop tegen Harinxma's veste te ondernemen.
Zodra het licht wordt breekt het oorlogsgeweld in alle hevigheid tegen de vesting Sloten los. Voordat de bestorming begint, beuken de stormrammen onophoudelijk tegen de hechte muren. Het kanon buldert. Geweldige katapulten slingeren zware keien in het kasteel. Haakbusschutters nemen de wallen onder vuur. Al het oorlogstuig wordt naar voren gebracht.
Na deze voorbereidingen laat Focko van Ukena de vesting aanvallen. Van alle kanten rukken de soldaten aan. Stormladders worden tegen de muren geplaatst en beklommen. Plotseling suist een regen van pijlen op de aanstormende wapenknechten neer. Velen storten getroffen ter aarde. Maar anderen nemen snel hun plaatsen in en in een onafgebroken stroom klauteren de soldaten tegen de ladders op. Brandende fakkels worden in de stins geworpen. De zwaar met ijzer beslagen poort wordt hevig gerammeid. Onderwijl probeert men de deuren te doen branden om zodoende een bres te maken. Wybren en enige andere lansknechten slepen takkebossen aan. Na korte tijd laaien de vlammen hoog op.
De verdedigers weren zich geducht. Stenen, kokend vet, brandende hoepels met teer, alles smijten zij van de hoge muren af op hun belagers neer. Gillend van pijn storten deze van de ladders, in hun val anderen meeslepend. Met een smak vallen zij op de grond of tuimelen in de diepe slotgracht. Maar reeds stuwen verse benden op, die met verdubbelde woede het kasteel bestormen.
| |
| |
Daar slagen de belegerden er in een ladder te doen kantelen. Acht, negen soldaten tegelijk rollen naar beneden. Een hagel van stenen daalt op hen neer. Van achter de kantelen klinken juichkreten, spoedig overstemd door het geschreeuw van de opnieuw aanrukkende Vetkopers.
Ginds is het gelukt een bres te slaan. Door de nauwe opening trachten de belegeraars naar binnen te dringen. Ze worden echter opgevangen door Schieringers, die hen er in korte tijd weten uit te slaan.
Hoewel het nog vroeg in de morgen is, is het al buitengewoon warm en dat maakt het vechten eens zo zwaar. De soldaten zweten verschrikkelijk in hun zware maliënkolders. Maar er is geen tijd om even uit te blazen.
Voorwaarts! Een nieuwe aanval! Nog feller, nog onstuimiger!
Te paard gezeten, volgt Focko van Ukena de strijd. Spijtig bijt hij op de lippen wanneer hij ziet, dat ook deze aanval doodloopt op de taaie verdediging. Sjaerdama, Harinxma en Camstra doen wonderen. Het lijkt wel of ze overal tegelijk zijn. Steeds vuren ze hun mannen aan en houwen ze onvermoeibaar op de aanvallers in.
Nu werpt Focko van Ukena alles wat hij aan manschappen heeft in de strijd. Het tumult is onbeschrijfelijk.
Reeds zijn er enige uren verlopen en nog houden de Schieringers stand. Nog staat de standaard van Harinxma ongeschonden op de kasteeltoren.
Het is inmiddels snikheet geworden. De zon, aan de strak-blauwe hemel, brandt fel op de blinkende wapenrustingen. Het zweet loopt de strijdenden tappelings over het gezicht. De kleren zitten aan het lichaam geplakt. Maar niemand, die er acht op slaat. Van weerszijden wordt met de uiterste verbetenheid gestreden. Ieder is bezield door één gedachte: den tegenstander te vernietigen. Het gevecht bereikt nu zijn hoogtepunt. Het is een lawaai, dat horen en zien vergaat. Wolken stof omringen de strijders.
Eindelijk is het een paar aanvallers gelukt boven op de muur te komen. Reeds heffen zij een triomfgeschreeuw aan, maar dan komt Pieter Camstra, de Schieringer reus, aanstormen. Met zijn geweldig slagzwaard maait hij om zich heen en velt den enen tegenstander na den anderen. Zijn forse gestalte steekt boven allen uit. Zwaar dreunen zijn slagen op de helmen van de aanvallers.
Nog meer soldaten dringen op. Maar uit alle hoeken en
| |
| |
gaten schieten Schieringers te voorschijn en werpen zich vol vuur in de strijd. Het is een kluwen van vechtenden daar op die muur. Focko van Ukena merkt, dat op die plaats een kans is door te breken en gelast een hopman de soldaten op dat punt met alle kracht te steunen. Haastig richten wapenknechten daar ladders op en klauteren er als ratten tegenop. Om dekking bekommert zich niemand meer in de hitte van het gevecht.
De Schieringers zien het gevaar in en trekken zich in allerijl op het bedreigde punt samen. Vreselijk wordt er gevochten. De gesneuvelden hopen zich op. Het bloed stroomt uit vele wonden. Maar het gelukt de verdedigers de Vetkopers terug te werpen. Ladders worden omver gestoten of breken onder het gewicht van de aanvallers. Bij tientallen storten zij neer. De zwaarden en de speren van de Schieringers veroorzaken een ware slachting. De enkele Vetkopers, die nog boven op de muur stand houden, zien dat ook deze aanval is mislukt en springen, in het nauw gebracht, in doodsangst naar beneden. Verscheidene blijven met gebroken benen liggen.
Het loopt al tegen de noen. Aan beide zijden begint de vermoeidheid zich te doen gelden. Focko besluit zijn soldaten een korte rust te gunnen en het daarna nog eens te proberen.
Al hebben Harinxma en de zijnen deze onstuimige aanval afgeslagen, een tweede bestorming zullen ze niet kunnen doorstaan, oordeelt hij.
Onmiddellijk na het hoornsignaal, dat de aanvallers terug roept, zoeken Wybren en Kurt elkaar op. Dood-vermoeid laten zij zich, buiten het bereik van de pijlen der belegerden, in de schaduw van een paar bomen neervallen.
Gelukkig zijn beiden er zonder ernstige kwetsuren afgekomen, al vertonen hun helmen een paar lelijke deuken.
Van de korte rust maken de soldaten gebruik een hartversterking te nemen en de schade aan hun wapenrusting zo goed en zo kwaad het gaat te herstellen. Dan strekken zij zich op het gras uit.
Maar nauwelijks hebben zij de ogen gesloten om door een tukje nieuwe kracht op te doen voor de komende aanval, of in de verte klinkt dof tromgeroffel. Een ieder springt op. Verbaasd kijkt men elkaar aan. Dan dringt het ineens tot allen door.
De Hollanders!
| |
| |
Een ogenblik staan de soldaten als verlamd van schrik. Dan grijpt ieder haastig naar de wapens.
Maar al lijkt het alsof de vermoeidheid bij toverslag is verdwenen en men bereid is onmiddellijk een nieuwe strijd aan te binden, toch is het zelfvertrouwen van de soldaten geschokt. Ze begrijpen, dat ze nu tussen twee vuren komen te zitten en het hard te verantwoorden zullen krijsgen.
Vloekend springt Focko van Ukena in het zadel. Dat de Hollanders zo vlug voor Sloten zouden verschijnen, had hij niet gedacht. Dat is een ernstige misrekening.
Als hij zijn ogen over zijn deerlijk gehavende troep laat gaan beseft hij, dat hij dit keer het onderspit zal moeten delven. Al zijn de soldaten nog zo druk in de weer, Van Ukena laat zich door de schijn niet bedriegen. Hij ziet heel goed, dat de mannen uitgeput zijn en tegen verse benden niet opgewassen.
Toch geeft hij zijn hoplieden opdracht het leger in slagorde te scharen. De gedachte, dat hij alles wat hij hier in het westen van Friesland heeft gewonnen zal moeten prijsgeven, is hem onverdraaglijk. Na een kort beraad besluit hij zich met hand en tand te verweren.
Hij overziet het gevechtsterrein. Dan valt zijn oog op het kanon. Hij roept een hopman bij zich en geeft dezen bevel met enige wapenknechten, vóórdat de slag begint, met het kanon weg te trekken en het in Hindeloopen in veiligheid te brengen. Eén ding staat bij Focko van Ukena vast. Wat hij ook als buit voor den vijand zal moeten achterlaten, het kanon, zijn trots, mag daar niet bij zijn.
De hopman kijkt verbaasd op bij het wonderlijke bevel. Wel weet hij, dat zijn heer erg trots is op dat stuk geschut, doch dat hij er zo buitengewoon op gesteld is, dat hij het ding zelfs op een gedwongen terugtocht wil meezeulen, dat had hij niet kunnen denken. Maar Focko van Ukena heeft nu eenmaal zijn eigenaardigheden en de hopman weet maar al te goed, dat het 't beste is, zijn opdrachten zonder tegenspraak uit te voeren. Verzet iemand zich tegen Focko's bevelen, dan kent zijn woede geen grenzen. Dus zoekt de hopman een paar stevige soldaten uit, doet het onhandige gevaarte op een wagen laden en begeeft er zich mee op weg naar Hindeloopen.
Als de wagen uit het gezicht verdwenen is, knikt Focko van Ukena tevreden. Nu het kanon weg is, lijkt het wel
| |
| |
of hij zich opgelucht gevoelt. Eerst nu stelt hij zich aan het hoofd van zijn troep en trekt hij de Hollanders tegemoet.
Het duurt niet lang of de beide legers staan tegenover elkaar.
Het wordt een kort maar hevig gevecht. Focko van Ukena en de zijnen strijden met de moed van de wanhoop. Zelfs gelukt het hun in het begin enig voordeel te behalen. Maar de Schieringers in Sloten is het niet ontgaan wat er aan de hand is. Snel besluiten zij een uitval te doen en Focko van Ukena in de rug te bestoken. Ratelend valt de slotbrug neer, de poort gaat open en de Schieringers stormen naar buiten.
‘Sjaerdama! Sjaerdama!’ Hun kreet davert door de lucht.
‘Holland! Holland! Leve Renesse!’ klinkt het stormachtig van de andere kant.
Nu is het pleit spoedig beslecht.
Als een vloedgolf stort het leger van Renesse zich op de Vetkopers. De afgematte soldaten van Focko bieden weinig weerstand meer. Slechts aan de veldheerkunst van Van Ukena is het te danken, dat het Vetkoper leger niet totaal wordt vernietigd. Zodra hij ziet, dat verder verzet nutteloos is en hem zware offers zou kosten, maakt hij zich met een deel van zijn troep los en trekt al strijdende terug.
Een grote buit aan tenten, stormrammen en ander wapentuig laat hij op het gevechtsterrein achter.
‘Maar het kanon krijgen ze niet’. Met deze gedachte troost hij zich.
Onkundig van wat er in Hindeloopen is voorgevallen, wil Focko naar deze stad uitwijken en daar met de achtergelaten troepen scheep gaan.
Gelukkig voor hem maken de Hollanders niet veel ernst met de achtervolging. Wel zetten zij met zwakke strijdkrachten hem enige tijd na, doch Van Ukena bezorgt hun nog gevoelige verliezen, zodat Hendrik van Renesse al gauw bevel geeft de achtervolging te staken. Hij wil zijn leger niet te zeer verzwakken. De macht van Van Ukena in Oostergoo en Westergoo is nu toch gebroken. Bovendien vertrouwt hij er op, dat de schepen van Focko voor Hindeloopen bijtijds buit gemaakt zullen worden, zodat de Oostfries toch niet kan ontkomen.
| |
| |
Nee, dan achtervolgt Van Renesse liever de Friese Vetkopers, die zich bij het leger van Van Ukena hebben gevoegd. Inderdaad slagen zijn soldaten er in enige invloedrijke hoofdelingen gevangen te nemen.
Tevreden lachend strijkt hij over zijn baard wanneer de gevangen Vetkopers voor hem geleid worden. Aha! dat belooft een goed losgeld!
Zegevierend trekt hij die avond Sloten binnen, bejubeld door de verheugde Schieringers, die eindelijk van het moorddadige beleg zijn verlost.
|
|