Van de aanvaller geen spoor. Gedichten 1973-1983(1983)–Hans van de Waarsenburg– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 87] [p. 87] Natte doek op daglicht Zo hoort het: je kijkt niet op of om schudt je haren en ergens in een ruimte zie je jezelf weerspiegeld: iemand kijkt je aan, schudt zijn haren: De cacaobus van Droste, waar je zelf wegglipt: verkleinend gezicht, vergezicht, dat uit zichzelf verdwijnt: een ochtendspiegel waarin je uitglijdt. [pagina 88] [p. 88] De zee hoorbaar als een krakende schelp, tanden van laag allooi, ogen in het matglas van jaren, het vermoeide koninkrijk van lichaam, wat rest: Een stem zich haastend door de dagen, pitten in het geluid soms, of een hulpeloos kraken, dat op voorhand niet meer beluisterd wordt. [pagina 89] [p. 89] Een woord dat nog Altamira krast een bizon die zijn rug strekt Het krijt dat door de handen schuift: ijstijd, oeros, zeezicht, stamelende mug: Wie weet heeft dood zich al genesteld in het onderhuidse Is iedere droom misplaatst en handlanger van binnengeslopen vijand. Vorige Volgende