Van de aanvaller geen spoor. Gedichten 1973-1983
(1983)–Hans van de Waarsenburg– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| |
[pagina 91]
| |
Een verte
De vijand sleept
naar einders
Het kussen in de wind
de droge tong van dood
Zonder geluid schuurt
men de schedels glad
Verplaatsen de einders
Rookpluimen,
wind draagt het branden
| |
[pagina 92]
| |
Het duin
De dromen van niet buigen
geven of nemen
De tijd een grootvader,
een leegmakerij
Eenzijdig blaast de wind
tegen de voorkant
Legt zich dit
nauwkeurig voortbestaan
aan andere zijde vast
Duin, hongerig
getij van zand, fluit
| |
[pagina 93]
| |
Verder reizen
Beeld loopt over
in beeld
Soms ligt het koud
handen ver
De reiziger verplaatst
de tong, te veel
Grond roert zich, veenbrand
in de stem
Of de mond een trilhaar
verwijdert,
Beeld
dat overloopt
| |
[pagina 94]
| |
Zeeschip
Zeeschip
dat zich droomt
een naam een vlag
De naden gedicht
gereed voor afvaart
De wonden likt van
champagne en roest
Een droom van wegglijden
de werf, de kapitein:
Radar, in vruchtwater,
is een hoofd
van varen geworden
| |
[pagina 95]
| |
Oostzee
Gevleugelde zangen van de zee
trekken het klamme schip
terwijl geen hond meer blaft
de oevers hun lichten doven
Iedere wolk speelt mee
om dit zicht te verliezen
het licht te ontluisteren
de verte te pijnigen
Iedere reis verliest
het woord zich tot anders:
nachtval, jonge vleermuis,
ijs van Oostzee dat kraakt
Ik sta aan de randen van je stranden
scheepstouw dat de kade mijdt,
onhoorbaar de roep naar de dukdalven:
Niets dat later nog ontstaat,
Alles wordt door horizon onthoofd.
|
|