| |
| |
| |
| |
| |
| |
Ton van Reen
Ton van Reen werd op 31 augustus 1941 in het Brabantse stadje Waalwijk geboren. Op jonge leeftijd verhuisde hij naar Helden-Panningen. Na de lagere schooltijd oefende hij verschillende beroepen uit.
In 1963 debuteerde hij als dichter met de bundel Vogels. Vervolgens publiceerde hij:
1965: |
Geen oorlog (roman) |
1967: |
1946/1967 (novellen) - 1946 werd in 1977 herdrukt als De Moord en 1967 als De Gevangene in 1978. |
1968: |
Lachgas (roman) |
1976: |
Landverbeuren (roman) |
1977: |
De Zondvloed (verhalen) |
|
Een Beest Binnenhalen (hoorspel) |
1978: |
Soms Ben Ik de Grote Condor (gedichten) |
1979: |
Katapult (roman) |
1982: |
Lichtkring (roman) |
Momenteel is Ton van Reen werkzaam bij uitgeverij Corrie Zelen te Maasbree, waar hij ook woont.
Op jonge leeftijd had hij contacten met Jan Hanlo en Pierre Kemp: ‘Het merkwaardige van mijn contact met Jan Hanlo was, dat het helemaal geen literair contact was. Ik heb veel met hem rondgezworven, maar als schrijvers hadden we geen voeling met elkaar. Met Pierre Kemp had ik dat wel. Ik
| |
| |
heb nog eens een mooie brief van Pierre Kemp gekregen, waarin hij mij eigenlijk koos tot zijn opvolger. Dat was natuurlijk erg strelend voor mij’.
De tijd heeft het echter anders bepaald. Ton van Reen is vooral een proza-schrijver geworden, die in de loop der jaren een eigen lezerspubliek heeft opgebouwd. In vroegere interviews deed Ton van Reen nog al eens stof opwaaien door soms harde, soms merkwaardige uitspraken. Nu zegt hij: ‘Als schrijver verdedig ik mij met mijn enig mogelijke wapen: de taal.’
| |
| |
Om meteen met de deur in huis te vallen: Bèn jij nu een Limburgse schríjver of niet?
Ik weet niet precies hoe dat misverstand ontstaan is. Misschien dateert het uit de tijd, dat ik nog ronkende interviews weggaf, maar als schrijver is mijn relatie tot Limburg nul - komma - niks. Een Limburgse schrijver bestaat voor mij niet, omdat Limburg überhaupt niet bestaat. Limburg is slechts een samenraapsel van bevolkingsgroepen die rond 1839 binnen een provinciegrens zijn gezet. Noord- en Middenlimburgers hebben helemaal niets gemeen met Zuidlimburgers. En Groot-Limburg bestaat al helemaal niet! Tussen Belgisch- en Nederlands-Limburg bestaat nauwelijks verwantschap, ook geen literaire of culturele. De Maas is de absolute grens. Alleen de vlaai is in Belgisch-Limburg hetzelfde als in Nederlands-Limburg.
De wortels van de geschiedenis zijn rotter dan menig Limburger lief is.
Wat voor een schrijver ben je dan?
Ik voel me een Zuideuropese schrijver. Voor mijn gevoel begint Zuid-Europa beneden de grote rivieren.
Mijn grote probleem is eigenlijk, dat ik niet in Sibbenaken geboren ben. Ik had precies over de Limburgse grens geboren moeten worden, dan had ik het nu veel gemakkelijker gehad. Nu is het Nederlands mijn moedertaal. Ik ervaar het Nederlands als een kunstmatige taal en heb er dan ook nauwelijks verwantschap mee.
Wat trekt je aan in de Zuideuropese literatuur?
De warmbloedigheid van de schrijvers en het felle taalgebruik. Van een Spaanse schrijver kan ik me voorstellen, dat hij een boek met bloed en alcohol schrijft, terwijl zijn Nederlandse collega alles keurig netjes probeert af te passen en uit te meten. Daarom zal ik binnen de Nederlandse literatuur wel altijd een eenling blijven. Dat is door vooraanstaande critici als Aad Nuis en Andres Burnier ook geconstateerd. Zij erkenden dat ik een buitenbeentje ben.
Tegen het einde van de jaren '60 zat je bij een grote Nederlandse uitgeverij. Je verkocht niet slecht en kreeg redelijke
| |
| |
kritieken. Dat is niet zo gebleven. Wat is er toen met Ton van Reen gebeurd?
Niets. Ik heb in die tijd gewoon geluk gehad, dat ik als jonge schrijver in het fonds van uitgeverij Meulenhoff werd opgenomen. Je kreeg bij verschijning van je nieuwe boek een grote reclamecampagne en werd een beetje in de watten gelegd. Ze hoopten dat ze met jou een potentiële bestsellerschrijver in huis hadden gehaald. Maar ja, dan valt na verloop van tijd de verkoop toch tegen en dan laten ze je vallen. Dat gebeurt nu nog met jonge schrijvers.
Ik heb er wel een flinke klap van gehad. Er kwamen nog andere problemen bij en ik heb toen zeven jaren niet geschreven. Daarna was het moeilijk om terug te komen, omdat je nauwelijks meer een uitgever kon vinden. Een uitgever weet dan wel, dat je waarschijnlijk toch nooit meer hèt grote succes zult bereiken. Ook voor mezelf wist ik toen, dat ik met mijn boeken nooit tot het grote publiek zou doordringen. Uiteindelijk ben ik terecht gekomen bij uitgeverij Agathon en nu word ik uitgegeven door Corrie Zelen. In de zeven jaren dat ik geen boeken heb geschreven, heb ik toch niet helemaal stil gezeten. Ik schreef erg veel hoorspelen. Ongeveer 54 stuks, die samen 200 uitzendingen hebben gehaald.
Vind jij het hoorspel een literair genre?
Een hoorspel vind ik meer literair dan een dichtbundel. Je kunt er ook veel meer mee spelen. Een dichtbundel wordt compleet afgemeten aan zijn technische kwaliteiten en er wordt teveel op de vorm gelet. Voor mij is de inhoud erg belangrijk.
Wat is voor jou poëzie?
Voor mij is poëzie vooral: fel leven. Daarnaast moet poëzie ook heel erg gevoelig zijn. Wat een aantal z.g. ‘nieuwe dichters’ momenteel schrijft, zie ik helemaal niet zitten. Ik kan er nauwelijks aandacht voor opbrengen.
Noem eens een paar namen.
Eh...., Wiel Kusters en Huub Beurskens, om me tot Limburg te beperken. Dat zijn nu twee dichters die voor mij volstrekt onleesbaar zijn, hoe aardig die jongens misschien ook zijn. Hun
| |
| |
poëzie is koud en gevoelloos. Ze proberen ieder gevoel uit te schakelen.
En eigenlijk schrijven Kusters en Beurskens geen gedichten. Ze maken proza-tekstjes; ze zetten wat regeltjes achter elkaar.
Huub Beurskens en Wiel Kusters behoren tot de poëtische avant-garde. Zij voegen nadrukkelijk nieuwe elementen aan de poëzie toe.
Er wordt teveel belang gehecht aan de ontwikkelingen in de poëzie. Ik interesseer me niet voor die nieuwe ontwikkelingen. Ik lees liever een warmbloedig dichter als Willem van Toorn. Een enkel gedicht van Gerrit Kouwenaar en Lucebert spreekt me ook wel aan. Wanneer ik gedichten lees, lees ik bij voorkeur poëzie van de generaties vóór de Vijftigers: Jacques Perk, Greshoff, Marsman, Han G. Hoekstra, Adriaan Morriën. Wat niet zeggen wil, dat poëzie voor mij per sé moet rijmen. Het belangrijkste blijft, dat poëzie gevoel in zich moet dragen. Als je poëzie leest of schrijft moet je meegesleept worden.
En de criteria voor proza?
Poëzie en proza zijn voor mij hetzelfde. Ik zie tussen beide geen verschil en ik wil het ook niet zien.
Wat is de basis van je schríjverschap?
Mijn schrijverschap heeft met mijn hele leven te maken. In mijn leven is de dagelijkse werkelijkheid voor mij echter veel minder belangrijk, dan dat wat ik meemaak in mijn dromen.
Mijn realiteitszin is ontzettend onderontwikkeld. Alles wat ik 's nachts in mijn dromen meemaak, leeft bij mij overdag nog heel intens door; intenser dan de dingen die ik werkelijk meemaak. Het gevolg daarvan is, dat er binnen mijn werkelijkheid een aantal zaken moeilijk komen te liggen, omdat ik soms niet meer weet of ik bepaalde zaken nu wèl of niet heb meegemaakt. Mijn moeder vertelde vroeger al over mij, dat ik een fantast was, maar ik heb dingen meegemaakt, zo compleet doorleefd en helemaal in mijn dromen ingevoegd, die veel echter en intenser waren, dan de werkelijkheid zelf. Zo kan ik me van de zes jaren die ik op de lagere school heb doorgebracht, nauwelijks iets herinneren. Wel staan me de zaken die
| |
| |
ik gedroomd heb, liggend in de tuin of in bed, nog heel helder voor de geest.
Hetzelfde kan ik zeggen over de dood van mijn vader. Hij stierf na een langdurige ziekte, toen ik negen jaar oud was. Alles wat ik over hem en zijn dood gedroomd heb, herinner ik me beter dan de begrafenis zelf. Daar heb ik geen enkele herinnering aan, maar de gesprekken die ik met mijn vader in mijn dromen had, zijn me altijd bij gebleven. Daarom denk ik, dat ik een veel indringender beschrijving van mijn vader kan geven - over hoe hij werkelijk geweest is en wat hij dacht - dan mijn broers, die wel exact zijn begrafenis kunnen beschrijven. Het zal misschien wel een telepatische toestand geweest zijn, die er onbewust tussen mij en mijn vader bestond.
In ieder geval drukt deze onwerkelijke werkelijkheid een zwaar stempel op mijn schrijverschap. Mijn droomtoestand is soms zo overheersend, dat een deel van de bestaande werkelijkheid helemaal aan de kant wordt gedrukt. Daardoor vallen er soms hele brokken werkelijkheid weg. Ik kan ze me niet herinneren. Misschien is dat voor mij ook het verschil tussen waar en onwaar. Over wat waar is, twijfel ik steeds meer.
Werk je in een bepaalde trance?
De trance waarin ik werk, is feitelijk hetzelfde als een van mijn droomtoestanden. Wanneer ik schrijf wil ik niet gestoord worden door anderen. Zo gauw ik iemand zie, ben ik helemaal uit mijn onwerkelijke werkelijkheid terug. Daarom kan ik thuis ook niet werken. Als mijn vrouw of zoontje zou binnenkomen, of de telefoon zou gaan, dan ben ik er helemaal uit. Ik kan daarna niets meer oproepen of de draad weer opnemen.
Als ik aan een boek begin te schrijven, moet het ook in één ruk voltooid worden. Daarom zal ik waarschijnlijk ook nooit een lang boek kunnen schrijven: 140 bladzijden is voor mij ongeveer het maximum. Tientallen boeken van mij zijn mislukt, omdat ik ze nooit een tweede keer kon schrijven. Ik schrijf dan liever een ander boek.
De handelingen in je boeken spelen zich altijd af binnen een begrensd, een afgebakend gebied. Daarin ontwikkelt zich het verhaal met heel herkenbare personen in meestal bizarre si- | |
| |
tuaties. Ik denk b.v. aan je boek Landverbeuren.
Landverbeuren schijnt toch voor velen een zeer intrigerend boek te zijn. Ik krijg - nu het bij de Slegte is opgeruimd - regelmatig brieven van mensen die stomverbaasd zijn over dit boek.
Landverbeuren is feitelijk een grote droomtoestand, terwijl het boek toch over een stuk werkelijkheid gaat. Wat ik in het boek heb beschreven, heb ik zelf meegemaakt. Het dorp uit Landverbeuren is een bestaand Frans dorp: Otigny-le Petit bij Langres. Het knaapje dat op een gloeiendhete dag met bed en al uit huis gehaald wordt en op het plein gezet, dat heb ik zelf zien gebeuren. Ook diverse andere personen uit het boek, heb ik in dat dorp gezien. Alleen het invullen van de gedachten van deze mensen rondom het pleintje heb ik zelf gedaan. Het is een keihard boek geworden over mensen in hun werkelijkheid.
Jij bent geen optimist, wanneer het over menselijke relaties gaat.
De mensen zijn harder voor elkaar dan de beesten. Wanneer je alles bekijkt, is het toch een grote, rotte toestand. Ik houd dit leven waarschijnlijk alleen maar vol, omdat ik feitelijk een groot deel ervan in een droomtoestand verkeer, ondanks het feit dat ik met een aantal zeer reële zaken bezig ben om te blijven leven.
De rol van de dieren in je boeken.
Er zijn helaas wel critici, die mijn boeken verwarren met de boeken van Anton Koolhaas. Koolhaas is een schrijver die de dieren naar de mensenwereld vertaalt, maar voor mij zijn dieren gewoon figuren, waar ik contact mee heb. In al mijn boeken komen dieren voor, die geen menselijke rollen vervullen, maar figuren zijn, die een wezenlijke betekenis hebben.
Binnen mijn werkelijkheid zijn dieren een belangrijk gegeven. Als ik aan een boek begin, denk ik er niet over na wie of wat een rol krijgt. Ik vul dat bijna automatisch in en omdat ik goed met dieren kan opschieten en er waarschijnlijk ook meer van begrijp dan anderen, komen ze veel in mijn boeken voor.
| |
| |
Jij bent het tegenovergestelde van een stadsmens.
In een stad zou ik nooit kunnen aarden, omdat een stad voor mij een heel onnatuurlijk iets is. Een paar dagen kan ik er vertoeven, maar dan moet het afgelopen zijn. Ik moet ruimte om me heen hebben en dat heb je in een stad niet. Dat is ook een van de redenen, dat stadsmensen voortdurend agressiever worden. Ze worden gedwongen om in een omgeving te leven, waar ze eigenlijk niet tegen kunnen. Kijk naar Amsterdam. De oude binnenstad is een stinkende rotzooi geworden en de nieuwe buitenwijken vormen een grote betonvlakte.
Daarnaast vind ik, dat een mens de vrijheid moet hebben, om geen andere mensen te hoeven zien. Je moet in je eigen omgeving op jezelf kunnen terugvallen.
Speelt agressie bij jou nog een grote rol?
Mensen willen mij dat soms te gemakkelijk toedichten, maar uit mezelf ben ik niet agressief. De dingen om je heen zijn agressief. Je hele gedrag wordt door je omgeving bepaald, daar kom je niet onderuit. Vergeet niet, dat ik een groot gedeelte van mijn tijd in een eigen wereld leef. Het is een deel van mijn werkelijkheid, dat ik kosmisch voel en toch werkzaamheden moet verrichten, die vijandig zijn aan mijn natuur. Dat roept natuurlijk agressie op en je daar tegen afzetten is verdediging. Als schrijver verdedig ik mij met mijn enig mogelijke wapen: de taal.
Je nieuwe boek.
Mijn nieuwe boek heet Lichtkring en het speelt zich af in een dorp in Frankrijk. Dit dorp ligt in de buurt van een camping. Een harki, een Algerijnse ex-lègionair, moet bij de camping hekken plaatsen en wordt ter plekke in elkaar geramd. Twee vrouwen, die aan de rand van de dorpsgemeenschap leven, ontfermen zich over hem. Samen vormen ze eigenlijk een gezin. Het gezin is een thema, dat al in mijn eerste boek voorkomt, evenals de zelfkant.
Deze twee vrouwen zijn de eigenlijke hoofdpersonen. Zij hebben een uniek afweermiddel tegen de dreiging van de dorpsgemeenschap: hun stem. Wanneer ze bedreigd worden, gaan ze zingen. Met hun stem kunnen ze mensen afstoten, maar ook aantrekken. Zoals motten door het licht worden aange- | |
| |
trokken en tegen een lamp kapot kunnen vliegen, of door de warmte ervan gekoesterd kunnen worden, mits ze er niet te dicht bij komen. Je moet nooit zo dicht bij iemand willen komen, dat je hem of haar kapot knijpt. Lichtkring gaat kortom over menselijke warmte, de kracht die in mensen zit om aan elkaar iets te hebben, waardoor de vijandigheid buitenspel wordt gezet.
| |
| |
‘Hij kende alle angsten van de dierenwereld, omdat ze hem aangeboren waren, ook al leek hij veel dichter bij de mensen te staan, bij wie hij al zijn jaren had doorgebracht. De stem van zijn bloed sprak als de druk van de omgeving hem teveel werd. En hoewel hij alles begreep van de band die hem insloot met de anderen in de kamer, ook al kwam hij nooit meer uit de begrenzing van zijn kooi, toch voelde hij zich steeds meer opgesloten in zichzelf, alsof hij kleiner werd, terugkeerde naar zijn oorspronkelijke vorm, de kleine cel van een ei. De schaal groeide over hem dicht. Zijn angsten, die hij altijd als nachtmerrie beleefd had, schoten door hem heen. De angst vermalen te worden tussen de kaken van een buizerd. Gevangen te worden in kolken van lucht, ook al had hij zijn leven lang geen meter gevlogen. Het licht uit zijn gele ogen te verliezen. Zijn radar. In paniek dacht hij na over hetgeen er in zijn geest gebeurde. Was dit zijn einde? Ging hij sterven? Brak hij uit de band die hem met anderen verbond omdat hij terugkeerde naar zijn begin? Steeds duidelijker voelde hij hoe hij in korte tijd werd teruggedrongen tot zijn oorspronkelijke beperking, een kleine naakte blinde vogel te zijn. Koud in zijn nest. Om zich heen happend om iets te begrijpen van zijn omgeving.’
Ton van Reen
(Fragment uit de roman Katapult, uitg. Corrie Zelen, Maasbree 1979, waarin een papegaai een van de hoofdpersonen is).
|
|