Chr.J. van Geel. Een bundel over zijn poëzie
(1979)–Elly de Waard– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
[pagina 11]
| |
Bos vol duiven
Luidruchtig tussen bomen zijn zij
met een wat plomp vervoer druk in de weer,
hun grauwe veren kruien door het lover.
Zij zien de zee, zo dicht kwam bos nabij,
zo dun aan takken is wat hen van water scheidt,
zo dicht aan zee kropen de bomen.
| |
[pagina 12]
| |
Oktoberkauwen
Het zich verplaatsen van
de kauwen in de bomen,
het dringend praten op een
tak om thuis te zijn.
| |
[pagina 13]
| |
Avond
De laatste toevlucht in de schemer
een scherpe vogel vlug uit zicht,
de takken roerloos en de hemel
gekrompen in de duisternis.
Hij moet op weg zijn over toppen,
een meeuw door schaduw uitgewist,
zo fel als wat in donker licht,
zo fel te zien in die seconde.
| |
[pagina 14]
| |
Nachtuil
Zijn sprieten staan weer op zijn kop,
zijn tekening, zijn oog van god -
kijk hoe kompleet richt hij zich op
uit as, geen veer, geen poot ontbreekt,
verbaast zich dat hij weer beweegt.
Hij zit in wat hem overkwam
en strekt zijn vleugels in een vraag.
Wie gaaf verbrandt herrijst ook gaaf.
|
|