Verzen (onder ps. Una ex Vocibus)(1900)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] XXVIII. Heimwee. Ik voel mij als een kindje, Dat 's zomers buiten logeert, En alles heeft, wat haar hartje, Haar kinderhart begeert. De lieve, rijke gastvrouw Geeft uit haar overvloed, Het kindje daaglijks bloemen En vruchten, rijp en zoet. Ze geeft haar kostbaar speelgoed, Daar speelt het kindje mee, Vertelt haar mooie sprookjes Van reus en tooverfee. Zoo weet mijn gastvrouw, het Leven, Die rijke, milde vrouw, Steeds nieuwe vreugd te bedenken, Opdat ik genieten zou. [pagina 54] [p. 54] Maar ondanks al die liefde Verheugt zich 't kindje niet, Men hoort haar 's avonds snikken Met bitter, bang verdriet. Vergeef haar, vriendlijk Leven, Dat ze u niet beter dankt, Maar hoe kan een kind genieten. Wanneer het naar huis verlangt? Vorige Volgende