Verzen (onder ps. Una ex Vocibus)(1900)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 32] [p. 32] XVI. Nachtelijke overval. Ik had op den bodem mijns harten Een graf voor mijn liefde gemaakt. Ik had voor mijn dwaze gedachten Het graf van mijn doode bewaakt. O droom, dien ik heden droomde, Wat hebt gij mij nù gedaan? Gij liet de gedachten binnen, Die nooit mochten binnengaan! Gedachten, o valsche gedachten! Toen zijt gij verraderlijk zacht In 't duister naar binnen geslopen, Gelijk een dief in den nacht! Ik sliep; en toen ik ontwaakte, Hoe breng ik mijn hart weer tot rust! Toen hadden die stoute gedachten Mijn liefde wakker gekust. Vorige Volgende