Verzen (onder ps. Una ex Vocibus)(1900)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 28] [p. 28] XIV. Een verjaardag. Nooit hebben de rozen zoo schoon gebloeid, Nooit zag ik den hemel zóó blauw, Nooit was het gras zóó blij getooid Met diamanten van dauw. Ik had een rose kleedje aan, En stond bij 't struikgewas. Een vogel zong een lied. Hij dacht. Dat ik een roosje was! Nooit heb ik het veld zóó onrustig gezien. Ik liep door het golvende graan, Daar heb ik den brievenbesteller ontmoet; Ik sprak hem even aan..... Ik had een roode blouse aan, Met groote, zwarte das. Er was een kleine bij, die dacht, Dat ik een klaproos was! Nooit is mij de eenzaamheid zóó zoet, Zoo vol vertroosting geweest, [pagina 29] [p. 29] Ik stond alleen in den maneschijn Na afloop van het feest. Ik had een wit japonnetje aan En stond in 't hooge gras. Een vlinder kustte mij goeden nacht Alsof ik een lelie was! Vorige Volgende