Maar nu zou het mij zonder twijfel weer kunnen gebeuren, dat een ander wijs, verstandig man zeggen zou, en mij doen inzien, dat het toch niet aangaat, met zijn naam en zijn persoonlijkheid te staan voor zooveel ongerijmdheid en, hoe ik dus beter had gedaan slechts mijn wijsheid te geven in mijn verzen, daar toch niemand door de belijdenis van anderer dwaasheid kan worden gesticht. En, als hij dit dan zoo zeggen zou en ik zag dat hij gelijk had, zou ik verlegen worden met hetgeen ik gedaan had en bedroefd, omdat ik toch immers zelf wel weet, dat ik geen wijsheid heb, anderen tot nut en stichting, geen wijsheid, waardig dat ik die dekken zoude met mijn naam.
En, ziende dat het te laat was, mijn naam alsnog terug te roepen en hoe de uitweg, waartoe Repelsteeltje op het hooren noemen van zijn naam, zijns ondanks, zijn toevlucht nam, voor mij niet openstond, zou ik beginnen, mijn werk te verloochenen voor God en de menschen....
En wie dan, wie, behalve God, zou mij dan willen gelooven?
Evenwel - zie ik laat den morgen zorgen voor zijn eigen kwaad, die daar gewoonlijk wonderwel weg mee weet. Voorloopig geef ik rustig en eenvoudig - want ik volg immers goeden raad? - de verzen, die ik nu eenmaal geschreven heb en noem ik mij
Jacqueline E. van der Waals.