Iris(1928)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 65] [p. 65] Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen. Noem de overtreding mij, die Gij begaan hebt, Het kwaad, gekruisigd God, dat Gij gedaan hebt, Waaraan Uw volk U schuldig heeft bevonden, Noem mij Uw zonden. Gij wordt gegeeseld en gekroond met doornen, Geminacht als de minste der verloornen, En als een booswicht, die zijn straf moet dragen, Aan 't kruis geslagen. Zeg mij, waarom men U aldus gehoond heeft, U dus, mijn vorst, gescepterd en gekroond heeft, - Om voor mijn schuld verzoening te verwerven, Moest Gij dus sterven? Hoe vreemd, dat voor de schapen zijner weide De herder zelf ter slachtbank zich liet leiden, De heer zich voor de schulden zijner knechten Aan 't kruis liet hechten! [pagina 66] [p. 66] O wonderbare Liefde, die ons denken Te boven gaat, wat kan mijn liefde U schenken, Wat ooit bereiken met den arbeid mijner dagen, Dat U behage? O Liefde, voor dit offer van Uw leven, Wat kan ik dan mijzelf ten offer geven, Opdat ik nooit, hetzij ik leve of sterve, Uw liefde derve. Vorige Volgende