Iris(1928)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Hemel. Ik vroeg: Waar woont Gij, God? ‘In mijnen hemel.’ Ik vroeg: Waar vinde ik dien? Toen sprak Zijn mond: ‘Mijn troon is boven zon en stergewemel In eeuwigheid gevestigd en de schemel Voor mijne voeten is dit aardsche rond.’ Ik sprak: Voorzeker, Heer, maar ach, mij blinde, Zijn deze woorden vreemd en leeg van zin. Waar kan mijn liefde Uwe liefde vinden? En God sprak: ‘In uw hart, mijn welbeminde, Zoek mij aldaar, ook daar, daar woon ik in.’ Vorige Volgende