Iris(1928)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 50] [p. 50] Gelijk een bloem.... Gelijk, o groote zon, de bloemen dezer hoven 's Morgens te wachten staan op 't rijzen van uw gloed, En, als uw schijnsel komt, dien lichtglans van hier boven In 't hart ontvangen, dat zich voor u open doet, En bloeien naar uw wil, en met hun schoon u loven, U, die hun schoonheid zijt, en God, en hoogste goed, En 's avonds, als de glans van uw zoet licht gaat dooven, Tevreden slapen gaan, als alles rusten moet, Zoo ligt mijn ziel voor God en doet zich voor Hem open, Voor Hem, der zielen Zon, die 't eeuwig schijnsel geeft, En bij Wiens godlijk licht mijn zitten, opstaan, loopen, Al, wat ik ben, of doe, of niet doe waarde heeft; Zoo ligt mijn ziel voor God, zoo zonder vreeze of hopen Tevreden zoo ze sterft - of zoo ze eeuwig leeft. Vorige Volgende