Iris(1928)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] De zoetste liefde op aard.... Wie om te leven leeft, Zal nooit het leven vinden, Maar die zijn leven geeft. De zoetste liefde op aard Ik wist haar des begeerens En des benijdens waard. Toch heb ik nooit getracht, Haar vreugde mij te winnen, Ja, nauw aan haar gedacht. Eéns, sprak ik, zal ze mij, Die haar niet zoek, verschijnen - Zoo niet.... welnu het zij. Mij lokte een hooger goed, Een rijk en vruchtbaar leven Voor andren scheen mij zoet, Toch heb ik nooit gepoogd, Dien roem mij te verdienen, Noch iets te zijn beoogd. Zoo 't leven, sprak ik, mij Mocht roepen, zal ik komen - Zoo niet, mijn God?.... Het zij. [pagina 47] [p. 47] Naar God heb ik gezocht, Maar nooit om Hem te vinden, Heb ik mijn ziel verkocht. Wie voor den hemel leeft, Verliest zijn ziel en vindt haar Die haar verloren geeft. - Zal Uw genade mij Die haar niet najaag, grijpen? Amen, mijn God, het zij. Vorige Volgende