Iris(1928)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] Vrij. God, Gij hebt mij de vrijheid gelaten, U te beminnen of U te haten, U te loochenen liet Gij mij vrij, U te aanvaarden vergundet Gij mij. Daarom ook gaaft Gij mij, God, geen teeken, Dat niet mijn twijfel kon tegenspreken - Hebt Ge in mijn hart U geopenbaard? Spraakt Ge?.... Hoe wist ik, dat Gij het waart? Hebt Gij mij, Heer, Uw handschrift gezonden, Dat ik Uw wil daaruit weten konde? Of Gij ook brief en zegel zendt, Wie kan herkennen, hetgeen hij niet kent? Dus ik ben vrij, Uw bestaan te aanvaarden Of te verwerpen voor andere waarden, Vrij, Uw bedoeling met mij te verstaan Of mijne eigene wegen te gaan. [pagina 42] [p. 42] Vrij? Ik, die nimmer een woord heb geschreven, Of ik gaf mij met vreezen en beven Willoos over aan Uw gena, Wat Gij voorspraakt, sprak ik na. Ach, wat vroeg ik naar zegel of teeken? Wat ik sprak, dat moest ik spreken, Schrijven moest ik, als ik schreef, Gaan, waarheen Uw geest mij dreef. Vorige Volgende