Iris(1928)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] Zoo wie klage.... Gaf mij ooit in vroeger stonden Haat of onrecht stof tot klagen Over andrer menschen zonden? Ik geloof het noô. Of miskenning? Zoude ik vragen, Om gekend te zijn, wier stage Zorg bestond in 't veilig dragen Van 't incognito? Die mij tegenwerken willen, - Zijn ze sterk of zwak, om 't even - Zoo ze werken, ze verspillen IJdellijk hun kracht. Wie kan mij, die in dit leven 't Streven zelf heb opgegeven, Wie den stille tegenstreven, Die niet streeft of tracht? Hebben lasteraars verstoken, - Doelloos of wel overwogen - Achterklap van mij gesproken? Dat is hunne zaak; [pagina 38] [p. 38] Zoo maar steeds die praatjes mogen Praatjes blijven door mijn pogen, Dat ik al hun praat tot logen En tot laster maak. Ach, de haters, die mij haatten, Die mij heimlijk tegenstonden, Kan ik anders dan hen laten In hun droeven staat? Maar mij smarten mijne zonden, - Zoo mijn wezen 't hunne wondde, - Waardoor deze haters konden Blijven in hun haat. Vorige Volgende