Iris(1928)–Jacqueline van der Waals– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] Nocturne. Diepe nacht en duisternis En een lichtende glans op de zee, En diep in mijn ziel, die onrustig is, Een groot verlangen naar vree. Dan wordt mij de zwarte onpeilbaarheid Der duistere diepten tot Het beeld van Gods verborgenheid, Het groote mysterie van God. Mij worden de lichtende wateren thans Het beeld van mijn eigen ziel, Waarin als een wonder de zachte glans Van 't godsverlangen viel.... De hemel heeft zijn licht gelaat Gehuld in zwarten nacht, Maar ruischend door het duister gaat Een schijnsel, vreemd en zacht. [pagina 14] [p. 14] Mijn God verbergt mij Zijn aangezicht, Maar de glans, die mijn ziel doorgloort, Als de vreugde, die over de wateren licht, Hij ruischt door het duister voort. Vorige Volgende