Zwijgende liefde (onder ps. Julius)(1860)–Julius Vuylsteke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] XLI Eenen vrees ik wel te regt: rijk - en goed en wijs daarbij. Vader keurt al de andren slecht: 't waar de uitmuntendste partij. Nummer twee - van mindere ouders - heeft geen goud in zijne zakken, maar hij draagt er op zijn schouders golvend-schitterende pakken. 't Is een onderluitenantjen, 't manneken is vol ambitie: [pagina 79] [p. 79] en mama leent hem een handjen bij 't bestormen der positie. Nummer drie, een groot flaneur, elegant, aristokratisch, die van 's morgends wit-gehandschoend en den heelen dag op straat is; verder met verstand en geest als een steen zoo mild beschonken: soort van wandlende kassei waar ons straten mede pronken. O, die derde medekamper heeft het reeds zeer ver gedreven, Juffer vindt hem zóó charmant: zij zal hem de voorkeur geven. Vorige Volgende