Zwijgende liefde (onder ps. Julius)(1860)–Julius Vuylsteke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] XI ‘O gij die 't zwarte min-verdriet in verzen steekt, ik ken de wonderschoone niet van wie gij spreekt. Maar dat gij haar alleen bemint, dat is niet waar; gij mint het schoone waar gij 't vindt, o rijmelaar! Gij mint de Schoonheid, waar zij prijkt, en overal: het menschlijk hert is groot, en kijkt niet naar 't getal. [pagina 30] [p. 30] De Schoonheid, wáar ook, o poëet, is uw idool: van Schoonheid is er, lijk gij weet, geen monopool!’ Vorige Volgende