Verzamelde gedichten
(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend
[pagina 10]
| |
iets vragen: is het waarlijk ernstig waar,
dat gij verliefd zijt, jongen?
walter
Maar gij hebt
het gistren wel gezien.
jan
't Is ongeloof baar...
Op zulk een meisje... gij, zoo geblaseerd...
walter
Hoor, Jan: 'k was geblaseerd, - nu ben 'k verliefd;
'k heb lang, zeer lang gezocht, en 'k heb gevonden!
Ik was de winter, koud en barsch en droog,
'k ben thans de lente weer; - 'k was als een graf
zoo kil; maar in de spleten van dit graf
heeft vast een liefdrijke engel van omhoog
een zaadje laten vallen, dat daar kiemt,
door frisschen dauw en lauwe zon gevoed, -
zijn wortels uitzet, - takjes schiet, - en zoo
het gansche graf met groene lentehoop
allengskens overgroeit. 'k Was koud en hard,
ik dacht van staal te zijn, - 'k was maar van ijs;
er schenen zonnestralen, - en, ziedaar,
ik ben gesmolten... Dat is zeer eenvoudig!
Wensch mij geluk.
| |
[pagina 11]
| |
jan
Ja, over uw tirade,
gij kunt ze in verzen steken; maar uw liefde, -
daar kan 'k u geen geluk meê wenschen.
walter
Hoe?
jan
Vooreerst, hoe meent gij 't met de meid?
walter
Gij kent
mij voor een eerlijk man.
jan
Ik meende u ook
te kennen voor een ernstig man. Maar nu,
laat mij eens ernstig zijn. Die nieuwe lente
voorspelt mij weinig goeds. Op 't oogenblik
dat gij in 't positieve leven treedt,
gaat gij u weer in de armen wentelen
van al de dwaasste illusies van een kind
van zestien jaar. Gij wilt in uwe borst
weer de ingeslapene oude driften stoken.
Dat 's niet natuurlijk; 't is gemaaktheid. 'k Zie
u weer aan hoop en wanhoop offers brengen;
vandage vroolijk als een Figaro,
en morgen somber als een Hamlet. En
| |
[pagina 12]
| |
met uw karakter, zult gij die comedie
al spoedig zelf gelooven. Walter, neen,
ik wensch u geen geluk. Uw zon, die u
gesmolten heeft, die u herleven doet,
die met haar' gloed u weer aan 't koken brengt,
zal u verdrogen...
walter
Is uw litanie
haast uit?
jan
En dan, als men die zon wel inzag,
vrees ik dat meen'ge vlek...
walter
Geen woord van haar!
jan
Maar gij spot met u zelven, vriend, gij spot!
herman
(binnenkomend)
He, met wien spot men hier?
jan
Ha, wellekom!
Wij spraken liefde.
| |
[pagina 13]
| |
karel
(binnenkomend)
Is 't met de liefde dat
men spot? present!
jan
Neen, maar vriend Walter is -
verliefd.
herman
Verliefd? Ja, op zijn Corpus Juris;
hij zit er dag en nacht bij: ik geloof
zelfs dat hij er meê slaapt.
jan
Neen, 't is een vrouw...
karel
Waar hij meê slaapt?
jan
Och, wie spreekt daarvan?
walter (tot Karel).
Gij.
zoudt beter zwijgen.
herman
Jan, hebt gij ons niets
te drinken: 'k heb een' dorst!...
| |
[pagina 14]
| |
jan
Gij zult gelaafd zijn:
de flesschen dobblen uitzet staan gereed;
zie: schenk ons in. - Een vrouw dan, en wij waren...
karel
Liqueur divine! Ha, Walter, gij bemint:
geef me uwe hand daarop, 'k ben ook verliefd
en 't doet mij eer, het met u eens te zijn.
Mijn hart springt op, gelijk een zee des nachts:
daarboven glansen millioenen sterren,
en millioenen golven springen op
uit mijne zee, om elk een ster te kussen.
Zoovele sterren, zooveel golven. Maar -
't is jammer, al de sterren zijn te hoog.
jan
De ster van Walter is zoo hoog niet. 't Is
een lage ster: hij moet zelfs stuipen om -
walter
Eens en vooral, geen spotternij op haar.
karel
(tot Walter)
Gij gaat ons doen gelooven dat het waar is.
(tot Jan)
Is 't soms die Elodie van gistren avond?
| |
[pagina 15]
| |
jan
Dezelfde.
karel
Duivel! 'k heb tien zulke liefden
gehad, sinds ik studeer.
jan
Blagueur!
karel
(op zijne vingers tellend)
Hoe? De eerste
was met een juffer uit een 'staminee;
de tweede met een kindermeid die 's middags
kwam wandlen op den Kouter; tertio
met een modistje die 'k eens op een bal
ontmoette
(die is thans naar Brussel) ; dan...
walter
En 't waren al, de vrouwen!
karel
't Waren vrouwen!
walter
Comme il en faut.
karel
Parbleu! is de uwe dan
een rozemeisje?
| |
[pagina 16]
| |
walter
(met klem)
Ja, puur, deugdzaam, trouw.
herman
(als verontwaardigd opstaande)
Blasfeem! aan vrouwendeugd gelooven!
jan
Hij
gelooft aan alles.
karel
(lachend)
Puur! hij wil ons doen
gevoelen dat ze 't hem bewezen heeft.
walter
(kwaad)
Dit gaat wat ver.
karel
Tata, bedaard! en hoor:
puur, zegt ge, en trouw; 'k heb daar een stelsel op:
de Heilige Geschiednis zelve, die
zoo heilig is, spreekt maar van ééne vrouw
die puur bleef tot het einde, en 't was dan nog
door Godes gratie, want zij had een kind;
en onder 't opzicht van de trouw, aanzie
ik 't hart der vrouw als een dier ouderwetsche
horloges met muziek: de wijzer draait
altoos, altoos van 't een naar 't ander uur,
en toch elk uur loopt weer het deuntjen af
| |
[pagina 17]
| |
en immer 't zelfde, - alleen de wijzer is
van plaats veranderd.
walter
Bravo! is 't gedaan?
herman
Neen, ik nu: deugd of geene deugd, en trouw
of ontrouw, gij zult 't meisje toch niet trouwen.
walter
En waarom niet dan?
herman
Wel, omdat zich alles
daartegen zal verzetten: eerst uw vader...
walter
Mijn vader is wel oud, maar niet zoo oud
als gij; hij zal nog beter rede en liefde
verstaan.
herman
De wereld dan, de convenances...
walter
Daar lach ik meê, gij weet het.
jan
Maar gij zelf,
uw eigen goed gezond verstand zal opstaan!
| |
[pagina 18]
| |
'k Heb, ik, niets tegen zoo een liefdeken
tot tijdverdrijf, of zelfs tot meer dan dat:
ja, weef er bloemekens en blaadren tusschen,
en giet er ook wat platonieke soep,
en wat essence van ideaal en geestdrift
en poëzie en maneschijnen over,
geloof aan deugd, aan puurheid, en aan trouw,
en maak er verzen op, indien gij wilt;
dat kan ik al begrijpen; wat ontbreekt
aan 't wezen, moet door droomen aangevuld. -
Maar zeggen, 'k trouw met haar, dat is te gek.
Uwe eigene gezonde rede, vriend!
zal steigeren als een verstandig paard,
als gij die meid in uwe levenskar
zult willen nemen. Is dat ooit gehoord?
Alleen uit nood wordt soms zulk iets gedaan.
Een vrouwe zonder onderricht, die nooit
u zal begrijpen, dan wanneer gij haar
zult zeggen: ‘kus mij’, of ‘gij moest een knop
aan mijne weekbroek naaien’: gij zoudt daar
uw leven meê doorbrengen, allons donc!
Men kan zoo'n meid beminnen, maar men zal
er niet meê trouwen, want het huwlijk is
geen liefde meer.
herman
't Is wáár, dat.
walter
Is 't gedaan?
| |
[pagina 19]
| |
herman
Mij dunkt dat het genoeg is.
walter
Luistert dan.
Gij weet niet wat het is, in liefde zwemmen;
gij kent er waarlijk niets van. Uwe jeugd
is ouderdom. Hoe? twintig jaren oud,
en reeds met iemand spotten die bemint!
Ook maakt ge u slechter dan gij zijt. Indien
't geluk dat mij te beurt viel, uwe hoofden...
karel
Hij noemt dat een geluk!
walter
Uw stijve hoofden
met zijne kussen warmde, 'k wed dat gij
nog hooger zoudt vervoerd zijn dan ik ben.
karel
Die wedding zoudt gij vast verliezen.
walter
Nu!
ik wil u niet bekeeren: 't is mij 't zelfde.
De vrouw, 'k zie 't, is voor mij iets anders dan
voor u: iets achtenswaardigs, ja iets godlijks.
Ze is mij geen meer of minder kostbaar meubel,
naarmate 't meer of min met goud bedekt is;
| |
[pagina 20]
| |
'k zie ook de vrouw niet aan als eene rente
in geld en kinderen. Zij is mij niet
een speculatieding of galavoopverp,
en minder nog een werktuig van vermaak,
tot ons gebruik geschapen. Neen, neen, neen!
'k Zie in de vrouw, de vrouw; ik zie in haar
het heerlijkst werk des grooten kunstenaars;
verkleefdheid, goedheid, zachtheid, trouw-in schoonheid.
Ja, heerlijk en weldadig als de zon,
is zij de zon der ziel. - Waardeert gij 't niet,
't verheven en steeds nederig gevoel
dat, als een bron, zich uitstort, en den man,
van zorgen en verveling moê, weer opwekt?
De vrouw, die mint, zoekt in 's beminden hart
de wonde, en heeft tot heeling steeds gereed
den balsem van een' kus, den straal eens glimlachs.
De vlamme van den haard, dat is de vrouw;
oasis voor den moeden blik, haar schoonheid;
voor 't matte hart een manna, haar gevoel.
karel
Goed! goed!
Les femmes sont sur la terre
Pour tout idéaliser;
L'Univers est un mystère
Que commente leur baiser.
jan
(met verwondering)
Maar hebt ge in 't meisje, waarvan sprake was,
dat ideaal gevonden, jongen? - Zeg?
| |
[pagina 21]
| |
walter
Die twijfel is zeer zonderling.
jan
(glimlachend)
Nog goed!
Maar eischt gij dan van 't menschlijk wezen niets
dan kussen? Gij, aanbidder der Gedachte,
moet eene vrouw voor u niet kunnen denken?
walter
O, de Gedachte; ik heb ze reeds; 'k omhels,
'k aanbid ze, dat is waar; maar de Gedachte
is bitter koud, zij mint niet wie haar mint.
En groot is zij, maar - schoon, dat is ze niet.
'k Aanbid ze, uit plicht, en niet uit liefde; zij
behandelt hare aanbidders als haar slaven.
In Elodie vond ik wat mij ontbrak;
ook alles wat ik van een vrouw wil vergen:
ze is schoon en vol gevoel, en zij bemint mij.
(Gelach en schokschouderingen).
herman
Genoeg! genoeg! proficiat! -
karel
Als gij
ze kendet zooals ik!...
| |
[pagina 22]
| |
walter
(zeer kwaad)
Wat weet ge er van?
karel
Och, gij zijt voor gezonde rede doof.
walter
Gij houdt mij sinds een uur hier voor den gek.
Vaartwel!
jan
He, Walter, zeg... - Hij is reeds weg.
herman
De man is zot!
karel
Een onuitstaanbre vent.
jan
't Is jammer, zoo verstandig en zoo dwaas!
|
|