Verzamelde gedichten(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] Verlangen En sedert is 't een bestendig gekwel: o! dat de herinring snel verloope! Wel heeft de mond gezeid ‘Vaarwel’, ‘tot weerziens’ droomt de hope. Haar beeld zweeft immer mij vóór den geest, en 't harte wordt mij week van verlangen: zoo fier is haar blik, en zoo slank is haar leest, zoo blozende frisch zijn haar wangen! Aan haar wou ik wijden al wat ik bezit, - maar ach! dat is in waarheid niet vele! - 't gevoel dat mijn jonge borst verhit, en 't liedeken dat ik kweele. Wel heeft de mond ‘vaarwel’ gezeid, de hope blijft van weerzien droomen.... Och! ware zij nooit in heerlijkheid mijne oogen voorbijgekomen! Vorige Volgende