Verzamelde gedichten(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] V Onweder Mijn meisje Mijn meisje is schoon, mijn meisje is goed wat zou ik meer verlangen? Steeds pinkt een lachje in 't ooglijn zoet, en o! haar donzige wangen! En o! de tintlende blanke hals! en o! de gloed van haar mondje! En vroolijk als een vogellijn, en trouw gelijk een hondje! Als zij mij 's avonds binnenlaat, al bevend gelijk een rietje, schijnt mij 't vuil grepje vóór haar deur een kristallijnen vlietje. O, minder wenscht de bie naar de bloem [pagina 77] [p. 77] dan ik dorst naar haar kussen, - en 't beste is: nooit wensch ik vergeefs dat zij mijn' dorst zal blusschen. Mijn meisje is dom en ongeleerd, doch dat is mij onverschillig; ze is toch zoo schoon, zoo goed, zoo zoet, zoo mollig en zoo gewillig. En zie, ze vraagt maar iets van mij, die beste en schoonste der meiden, dat is dat ik haar op Carnaval naar 't bal der Comedie zal leiden. O meisje schoon, o meisje goed, ge ontlokt mij jubelzangen. Uw schoonheid en uw goedheid heeft mij als een' slaaf gevangen. Ook blijf ik u trouw, dat zweer ik luid, ja, 'k zal u beminnen en streelen, u kussen, en koozen, mijn hartelust!.... totdat het mij zal vervelen. Vorige Volgende