Verzamelde gedichten(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Vrouw, wijn en sigaar Drie makkers bij eene tafel zaten, en waren van alles zoo wat aan 't praten. ‘'k Bemin,’ zei de eerste, ‘de lustige Meid; haar oog spreekt Liefde en Teederheid.’ ‘'k Aanbid,’ zei de tweede, ‘den Wijn, die lacht; het glas zegt Vreugde en Gekheid en Kracht.’ ‘De Sigaar,’ zei de derde, ‘is wat meest mij behaagt; haar geurige rook naar den hemel mij draagt.’ En de eerste sprak weer met klem en druk: ‘Bij de Vrouw alleen is het ware geluk. [pagina 73] [p. 73] ‘En ik haat de Sigaar; zij schijnt mij een spook, dat zegt als wij lachen: Alles is rook!’ En de tweede hernam en toonde zich boos: ‘De Vrouw was nimmer hetgeen ik verkoos. ‘Ja, 'k hate de Vrouw: wel zeem is haar mond, van haar ziel is toch valschheid en list de grond!...’ En de derde zweeg, en zoo moest het ook zijn, want wie had durven zeggen: ‘Ik haat den Wijn’? Vorige Volgende