Verzamelde gedichten
(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend
[pagina 53]
| |
Voor de vierde maal herkauwde ik:
‘servitus in faciendo
non consistit.’ Mijn verveling
en mijn wanhoop ging crescendo.
Ik vervloekte 't, en met woede
sloeg ik vijftig, zestig blaân om:
ach! 't was immer, immer 'tzelfde
slaapreukwaasmend Jus Romanum.
Moed toch! wie zich zelve helpt,
biedt de lieve God zijn hulp ja! -
en mijn wanhoop werd vertwijfling...
dat was hier nu Hasse's culpa.
Zal dan niemand mij bezoeken?
geeuwde ik. - Slechts door kracht van weerstand
bleef ik wakker, - toen de meid
opkwam met een' brief uit Neerland.
Brief uit Holland, zoete redder,
heil, vertwijfelingsbevrijder!
Verre vrienden hebben toch nog
medelijden met den lijder.
Brief uit 't welbeminde Holland:
raad eens of hij wellekoom was.
En wat zie ik? 't is geen brief slechts:
't is hij zelf, die beste Thomas!
| |
[pagina 54]
| |
't Is hij zelf: ziedaar zijn trekken,
't helder oog, de oprechte mond...
Heil! mijn redder uit den doodstrijd!
'k Stierf reeds, en 'k ben weer gezond!
|
|