Verzamelde gedichten
(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend
[pagina 42]
| |
als rechte Vlaamschgezinden.
Geen franskiljons hier bij
die liberaal zich hieten;
geen kindren der jezuïeten
die roepen: Vlaamsch zijn wij!
Hij slechts, die brandt voor taal en land
en trouw den voortgang dient,
vrijgeest en tevens flamingant,
slechts hij is onze vriend.
Welaan! voor geen gevaar gevreesd,
hoe ook het onweer kraak'!
Wij sleuren, door het zwaarst tempeest,
de heil'ge goede zaak!
Hij spreke zacht en zoet,
die eeuwig slaaf wil blijven;
maar wij, wij hebben bloed
en harten in ons lijven.
Bij ons geen man die zingt
van heil en dankgebeden,
daar 't recht zich voelt vertreden
en 't land zijn handen wringt;
geen rijmer die aan Vorst of Maan
een treurig liedje schrijft,
daar hij op 't Vlaamsche dier moest slaan
dat immer slapen blijft.
| |
[pagina 43]
| |
Welaan! laat ons er dan op slaan,
verdrijven wij dien vaak,
en spannen wij den Vlaming aan
de heil'ge goede zaak!
En predike eendracht hij,
die weigert, als voorhenen,
van 's priesters heerschappij
ons Vlaanderen te spenen.
Bij ons geen man die praat
van vaderlandsche rechten,
en onder Rome's knechten
mede aangeschreven staat;
geen paap, die in zijn duisterheên
des Vlamings geest begraaft,
en zijnen kennisdorst alleen
met Litanieën laaft.
Welaan! wij schuiven hem ter zij,
wat leven hij ook maak';
geen leugendienaars dienen bij
de heil'ge goede zaak!
Ja, mannen willen wij
met haar op hunne tanden,
die papenfopperij
en Walendwang verbanden;
wier oog den plicht slechts ziet,
die eigen haat en veeten,
belang en rust vergeten,
| |
[pagina 44]
| |
wanneer de plicht gebiedt;
wier mond durft zeggen wat de slag
van hunne harten klopt:
‘Gij, Staatsmacht, zijt niet recht; en ach!
‘gij, Volk, gij wordt gefopt!’
Welaan! zulk een is ieder hier,
standvastig op de waak,
belijdend, - op 't belijden fier, -
de heil'ge goede zaak!
Veracht, gehaat, gevloekt
wie ooit zich zelf kan hoonen,
en elders banden zoekt
wanneer hij zelf moest tronen.
Veracht wie zich miskent,
gehaat wie zich vervuigen,
gevloekt wie aan het buigen,
aan 't kruipen zich gewent.
Veracht, gehaat, gevloekt, wie ziet
hoe diep het vaderland
in 't slijk gezonken is, en niet
met ons van woede brandt!
Welaan! wie Vlaming is en man,
koom', tot hij los geraak',
meê stooten aan den wagen van
de heil'ge goede zaak!
| |
[pagina 45]
| |
Steeds was er in ons land
een dijk om 't vreemd' te stuiten,
een onverbroken band
om 't Zuid aan 't Noord te sluiten.
Wij ook, wij zullen Fransch,
noch Duitsch, noch Engelsch wezen,
maar blijven, als voordezen,
voor eeuwig Nederlandsch.
Wij willen wat is recht en goed,
wat Artevelde eens vroeg;
en, strijdend tegen storm en vloed,
wij willen, - 't is genoeg.
Welaan! wat geeft het ons hoe 't lot
het ook al met ons maak'?
Wij schutten tegen haat en spot
de heil'ge goede zaak!
|
|