Verzamelde gedichten(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Lentelied Wie is er jong die niet zingt van vreugde? Vreugde ruischen de jonge bladeren, vreugde geuren de ontluikende bloemen, vreugde fluistren de stoeiende windekens, vreugde strooit de blonde Lente, vreugde op bloemen en blaadren en windekens. Juicht, o Jonglingen! Maagdekens, juicht! Wie is er jong die niet zingt van liefde? Liefde murmlen de kabblende beekjes, liefde kweelen de vogelenkoren, liefde roept de herlevende aarde, liefde glinstert de ontwolkte hemel; liefde, liefde, lispelt de luite der bloemige, lachende Schepping. Mint, o Jonglingen! Maagdekens, mint! Mijn liefste, hoort gij die stemmen alle, die om ons schateren? Hoort gij die stemmen? Kom: en strenglen we onze armen dooreen, en kleve er uw mond op den mijne. Minnen, minnen en juichen, lachen en kussen, kussen en lachen is 't erfdeel der Lente. Zie, 't mint alles omhoog en beneden, hoor, 't juicht alles beneên en omhoog, [pagina 24] [p. 24] 't zingt alles van vreugde, van lust en van liefde.., Haast u, Jonglingen, Maagdekens, haast u, juicht en bemint, bemint en juicht! Vorige Volgende