Verzamelde gedichten(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende XXXIX Des hemels sterren zijn zoo hoog, het opwaart-zien vermoeit het oog; veel lager blinkt een ster, waar ik met meer gemak naar blik. 't Is ook mijn schoonste, liefste ster, al is zij niet zoo hoog, zoo ver; zij werpt haar' bleeken zilvren schijn door gindsche raamgordijn. 't Is 't lampje waar zij nevens zit, waarbij wellicht haar mondje bidt, terwijl het hoofd een liedje zingt, en 't hart nog danst en springt. O, mocht zij mijn geluk-ster zijn, die sterre, die haar' zilvren schijn giet op de zoete beeltenis van die mij alles is! Vorige Volgende