Verzamelde gedichten(1887)–Julius Vuylsteke– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende XXXIII Als slechts uw kleed in 't voorbijgaan mij raakt, dan voel ik mijn lichaam trillen en beven, gelijk de blaadren eens populiers. waar lichte windjes op dansen en zweven; en mijne ziel? o, die heb ik niet meer, die is u dan haastig nagevlogen: doch ik blijf zitten waar ik zit, zeer diep geroerd, - maar onbewogen. Vorige Volgende