Aan den Lezer (bij de eerste uitgave in 1881)
Bij het verzamelen dezer GEDICHTEN, waarvan de groote meerderheid twintig tot acht-en-twintig en het allerjongste over de tien jaren oud is, ging het mij toe als iemand, die de nagelaten werken van eenen overledenen vriend ter uitgave zou verzorgen.
Ik ontmoette stukken, die thans alle actualiteit hebben verloren; ik vond er ook, die ik niet meer, of niet meer zóó, zou schrijven; meermaals stuitte ik bovendien op gebreken in grond en vorm, op taal- en andere fouten, welke ik, geloof ik, later zou vermeden hebben.