Uit het studentenleven en andere gedichten(1868)–Julius Vuylsteke– Auteursrechtvrij Vorige [pagina 207] [p. 207] Gewoonte en lafheid. Gewoonte en lafheid! 't menschdom eeuw'ge lompert, altoos benauwd alleen te gaan, laat zich door koning Zwaard en priester Domper den leiband onder de oksels slaan. Vergeefs zegt God: ‘Mensch, 'k heb u willen vormen naar mijne beeldtenis!’ Helaas, 't gebroed der lage vreetzieke aardewormen maakt van Gods evenbeeld zijn aas. Vergeefs zegt God: ‘Uw macht heeft geene perken, heel de aardbol diene u als een knecht!’ Zij hebben, zij, aan hun kwakzalverskerr'ken, den koning der natuur gelegd. Vergeefs zegt God: ‘Ga voorwaarts, nimmer moede, ga fier en vrij en 't hoofd omhoog, denk, spreek en handel, zoek en kies het goede, en duld het kwaad niet voor uw oog; gij moet in opstand leven, opwaarts streven, en triomfeeren!’ Zoo spreekt God. Zij zeggen: Gij moet kruipen, zwijgen, beven, [pagina 208] [p. 208] ons slaaf te wezen is uw lot! Gewoonte en lafheid! hij aanvaardt hun keten, de mensch! hij siddert op hun stem; en voelt zijn nek ook hunne scherpe beten, en prikkelt ook zijne inborst hem om met zijn recht zijn waarde weêr te stelen. Gewoonte en Lafheid stillen 't bloed, - en ‘hoerrah!’ balken millioenen kelen den taaien meesters te gemoet. Op feesten buldert 't vreugdkanon den vorsten zijn warme luide kussen af, gemengd met menschenstemmen, losgeborsten in daverend triomfgeblaf. En voor den logenpaap, - dien andren eemer der nooit versleten zuigpomp, die het menschdom uitput, - valt het volksgewemel of dom of huichlend op den knie! Gewoonte en Lafheid! trouwe steunpilaren des troons, van waar 't onsterflijk kwaad, terwijl rondom de aanbidderen vergâren, recht, vrijheid, deugd en eere slaat: gij Lafheid, die het kwaad durft noodig noemen, Gewoonte, gij, die 't heilig maakt, op u zij eeuwig door 't vergramd geweten de vloek des vrijmans uitgebraakt! Vorige