Uit het studentenleven en andere gedichten(1868)–Julius Vuylsteke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] Vriendentrouw. Waar zijn ze nu? waar zijn ze nu? Die trouwe vriendenschaar, die mij omringde, vlood ze reeds bij 't eerste schijngevaar? De laster heeft een woord gesist, en allen vlieden heen, en allen, hoort, herhalen 't woord, en tegen spreekt geen één. O wijn, aan u behoort voortaan geheel mijn hart en hoofd: gij blijft uw vrienden steeds getrouw, gij hebt ze steeds geloofd. [pagina 92] [p. 92] Aan mij, o wijn! Een koude wind is door mijn ziel gegaan, en al haar vuur dat gloeide en joeg, is plotsling uitgegaan. Uw ziel is warm, o wijn, o wijn! de mijne werd tot ijs: verwarm mij; geef mij nieuwen gloed, schenk nieuwe levensspijs! O koude laster, vuige schand, gij drukt als lood op mij! gij volgt mij, waar ik ben en ga, gij zijt altoos nabij! Maar neen! hier is een warme vriend, die mij neemt aan zijn hart; u wacht, hoe machtig gij ook zijt, en u bespot en tart. Een warme vriend, een kloeke vent, die u beraden wacht, en die u verre vluchten doet, al hebt gij zulk een macht! [pagina 93] [p. 93] O wijn! o goede warme vriend! O wijn! mijn toeverlaat! Wie boog nooit onder lastering? wie zag zich nooit versmaad? Wie die niet eens, na eer en lof, haat, nijd en laster kreeg? Wie zag nooit, als de laster sprak, zijn vriendenschaar die zweeg? Gij antwoordt, goede, warme vriend: ‘Slechts hij, mijn vriend, slechts hij die eenzaam door de wereld gaat met éénen vriend, - met mij!’ Vorige Volgende