Uit het studentenleven en andere gedichten(1868)–Julius Vuylsteke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Lentelied. Wie is er jong die niet zingt van vreugde? Vreugde ruischen de jonge bladeren, vreugde geuren de ontluikende bloemen, vreugde fluistren de stoeiende windekens, vreugde strooit de blonde Lente, vreugde op bloemen en bladren en windekens. Juicht, o Jonglingen! Maagdekens juicht! Wie is er jong die niet zingt van liefde? Liefde murmlen de kabblende beekjes, [pagina 32] [p. 32] liefde kwelen de vogelenkooren, liefde roept de herlevende aarde, liefde glinstert de ontwolkte hemel; liefde, liefde, lispelt de luite der bloemige, lachende schepping. Mint, o Jonglingen! Maagdekens mint! Mijn liefste, hoort gij die stemmen alle, die om ons schateren? Hoort gij die stemmen? Kom: en strenglen we onze armen dooreen, en kleve er uw mond op den mijne. Minnen, minnen en juichen, lachen en kussen, kussen en lachen is 't erfdeel der Lente. Zie, 't mint alles omhoog en beneden, hoor, 't juicht alles beneên en omhoog, 't zingt alles van vreugde, van lust en van liefde... Haast u, Jonglingen, Maagdekens, haast u, juicht en bemint, bemint en juicht! Vorige Volgende