Uit het studentenleven en andere gedichten(1868)–Julius Vuylsteke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Eerste kus. de gelukkige zingt: Slechts een oogenblik rustte uwe borst op mijn hart; slechts een oogenblik drukte uwe lip op mijn' mond, en dat oogenblik stortte meer zoet op mijn smart dan ik immer in dwaze verstrooiingen vond. O! nog zweeft op mijn lip het satijn en de gloed van dat innige kussen, zoo vurig, zoo zoet; nog herzingt mij die klank in het oor als een zang; nog herbloost voor mijne oogen de blos uwer wang; nog herklopt mij uw boezem op 't hijgend gemoed. Ik was daar, niet meer ik: van mij zelv' onbewust, met mijn hand in uw hand en mijn ziel in uw ziel; [pagina 26] [p. 26] ik weet slechts dat uw hart op mijn hart heeft gerust, ik voel slechts dat een deel van mijn leed is gesust, dat een drop van geluk in mijn binnenste viel. Gij hingt daar voor mijn oog als de maanschijf omhoog, wen haar blik d'Oceaan op en neder doet gaan: even zóó zag ik u door een' nevel slechts aan, en een traan kwam me in 't oog steeds zoo fletsch en zoo droog, en mijn harte, zoo hard en zoo koud, bij dat zicht hijgde en golfde als de borst van het slapende wicht. Vergeet gij het weldra wat dit uur is geweest, sterft en smelt die gedachte in uw' brandenden geest als een tengere beek in een' zwelgenden stroom, - ik vergeet het toch nooit. Immer blijft me als een droom het herdenken aan 't heil van die zalige stond, van die borst op mijn hart, van die lip op mijn' mond. Immer blijft het mij bij als een troost in 't verdriet, als een lachende lichtstraal door 't grauwe verschiet, als een zoetere teug in het bitter fenijn, als een blijdere toon in het klagende lied, als een geurige bloem in mijns levens woestijn, als het uur dat ik hebbe geleerd wat het hiet zalig te zijn. Vorige Volgende