| |
| |
| |
Achtste hoofdstuk
LANGS de heele kust van Noord-Boeroe, van Ilat tot Ajer Boeaja, groeien de kajoepoetihboomen. IJle, witte stammen, verspreid over de vlakte, omhoog geklommen langs de heuvelkammen en zwart afgeteekend tegen de roode avondlucht. Om hen heen, spruitend uit de wortelstokken, bedekt de jonge opslag de hellingen, grijsgrauw als een regennevel in de Westmoessonmorgens en een uur later, onder een schellere zon, groen en liefelijk als de glooiïngen van een vruchtbaarder land. Maar op de plaatsen, waar het blad pas werd weggeritst om te stoken, dringt de schrale grond rood op tusschen de kale twijgen en het harde gras. En als in de heete maanden de alang-alang is weggedord en de hitte openberst uit de grond en aanwaait over het water en terugkaatst van een blauwe, onbarmhartige hemel, glinsteren de kale struiken op de roestige aarde wit als beenderen langs de wegzijde. De lichte, papierachtige bastvellen van de boomen blinken heller, nu de kleur van hun grijsgroen loof ver- | |
| |
dampt is in het harde blauw van de onbeweeglijke hemel en het zeer beweeglijke watervlak. En in alle seizoenen gaan mannen en vrouwen met hooge manden rond tusschen de opslag en ritsen het blad af, dat in een primitief toestel tot de groene, geurige kajoepoetiholie wordt gestookt. In Europa is deze olie nog weinig bekend; ze vormt een bestanddeel van sommige patentmedicijnen en wordt ook bij tijden in de parfumerie-industrie gebruikt. In Indië helpt ze elke kwaal cureeren, in- en uitwendig: gedruppeld op wat suiker tegen buikpijn, in de huid gewreven tegen spit en rheumatiek. De sterke geur verdrijft de muskieten en een paar druppels in een bakje heet water maken elke verkoudheid los. Deze groene medicijn van Boeroe is het universeele geneesmiddel in de bruine huizen op alle eilanden, op plaatsen waar eens in het jaar een dokter komt en men banger voor hem is, dan voor de dood.
Het gebruik van deze olie is nog niet zoo heel oud. Rhumphius heeft een medicijn van gekneusde en fijngewreven kajoepoetihbladeren gekend, de gedestilleerde olie noemt hij nergens. Nu bijna honderd jaar geleden maakte de Assistent-Resident Willer een tournée over Boeroe om (het klinkt zeer actueel) de mogelijkheid van Europeesche kolonisatie op dit eiland te bestudeeren. Zijn zeer
| |
| |
uitvoerig rapport, later in boekvorm verschenen, bevat uitvoerige gegevens over de kajoepoetiholiebereiding. Hij beschrijft onder andere de destillatiemethode, geeft een kostprijsberekening en nu is het opmerkelijk, dat noch de methode, noch de kostprijs belangrijk zijn gewijzigd in deze honderd jaar.
Maar de positie van de bevolking is volkomen veranderd. Bij Willer's bezoek werden nog alleen de hellingen achter Kajili gestookt en behoorden deze ketels, zooals de stookplaatsen met het bijbehoorende blad worden genoemd, nog geheel aan de inwoners van Kajili, Ambonsche Christenen, sedert de compagniestrijden hiergevestigd, en eenige Mohammedanen. Willer noemt de Wakanos, de Serhalawans en tientallen andere bekende namen, want hun kinderen en achterkleinkinderen wonen nu nog in Kajili en Namlea, maar slechts een enkele ketel, zwaar met schuld belast, is nog in hun bezit; de andere zijn overgegaan in handen van Chineesche en Arabische handelaren.
Vroeger kwamen eens in het jaar met de Westenwind de hooge Makassaarsche prauwen en ruilden de kajoepoetiholie in tegen rijst, suiker, koffie, petroleum, sitsjes, pannen en borden. Van losse atap bouwden de Boegis een huisje aan het strand, waar ze toko hielden; 's avonds sliepen ze in hun
| |
| |
prauwen, waarvan de achterstevens hoog opgebouwd waren als het kasteel van een Compagnieschip. Nauwelijks eenige meters uit de kust lagen ze en rukten aan hun ankertouwen, want de ree is open voor Kajili en het water breed van deining als in zee. Maar nadat er zich een Chinees vestigde en een toko bouwde, kon de kajoepoetiholie geruild worden voor de waar, die anders slechts gedurende een paar opwindende weken te krijgen was. Voorloopig bleek deze verbetering het leven zeer te veraangenamen. Ze hadden volop crediet en zorgeloos als een volk, dat nooit zorgen gekend had, onbekommerd en gedachteloos als kinderen, haalden ze iedere maand vele guldens boven de waarde van de olie, die ze binnenbrachten. Het bedrag van hun voorschot groeide snel tot eenige honderden guldens, zoodat de Chinees papieren wilde hebben en ze teekenden zonder af te dingen. De grond konden ze niet verkoopen, daartegen beschermden hen de agrarische wetten, maar ze verhuurden hun ketels en stonden het plukrecht van het blad af, totdat de schuld zou zijn aangezuiverd met de huur. Maar die schuld werd nooit afgedaan, want zorgeloos bleef de eigenaar zijn inkoopen doen tegen prijzen, twee à drie maal hooger dan de normale kampongprijs. De bepalingen van het contract waren eenzijdig
| |
| |
in het voordeel van den handelaar. De stookhuur was alleen verschuldigd voor de maand, of het gedeelte van een maand, dat er werkelijk gestookt werd; de eigenaar mocht niet meer stoken en de handelaar stookte alleen wanneer hem dat goed uitkwam en heel dikwijls kwam het hem beter uit de ketel ongestookt te laten en naarmate de schuld opliep, liepen ook de prijzen op, waartegen op crediet geleverd werd.
Zoo werd het oordeel langzaam aan hen voltrokken, raakten zij hun ketels kwijt, vervielen hun huizen en verpauperden hun kinderen. Zij waren bezitters van gronden, werken voor anderen en om loon was een schande. Een enkele ontkwam in een deftig baantje als mantri of goeroe, op hem leefden de andere familieleden als vliegen op aas. Behalve enkele groote concessieterreinen, die door het bestuur zijn uitgegeven en waarvoor een behoorlijke afkoopsom aan de bevolking is betaald en waarvoor jaarlijks nog een vrij hooge grondhuur verschuldigd is, zijn alle andere ketels op deze wijze in handen gekomen van Chineesche en Arabische handelaren. Van deze terreinen ontvangt het gouvernement geen grondhuur en hun beheerders zijn door geen enkele bepaling gebonden. De onwettige occupanten hebben op deze wijze een voorsprong op den concessionaris, die
| |
| |
op eerlijke wijze aan zijn terreinen gekomen is.
De handelaar stookt de ketels nooit zelf, hij verhuurt ze aan een groep ketelstokers, meestal Boetoneezen of menschen van Soela. Zes of zeven kerels nemen op zich om gezamenlijk een ketel te stoken. Ze moeten voor dit recht huur betalen en zijn bovendien verplicht alle olie in te leveren tegen een van te voren vastgestelde prijs en al hun levensmiddelen en kleeren bij hem af te nemen ook tegen een van te voren vastgestelde prijs, twee à drie maal hooger dan de normale kampongprijs, zoodat na eenige maanden stoken de menschen meer schuld hebben dan het voorschot waarmee begonnen werd. Op deze wijze zijn vooral de zorgelooze Soelaneezen in een soort van pandelingschap geraakt bij hun handelaar, waar ze hun heele leven niet meer uitraken. Nu en dan loopt er een weg en dient de schuld afgeschreven te worden, wat alleen schijnbaar een strop is, want het hooge bedrag is voor het grootste gedeelte fictief en bestaat voornamelijk uit de overwinst van den handelaar. De toestand zou allang onhoudbaar geworden zijn, als de stokers zelf niet een uitweg hadden gevonden. Ze zijn weliswaar verplicht om alle olie bij hun handelaar in te leveren, maar het is zeer eenvoudig een paar fles- | |
| |
schen achter te houden en tegen de hoogere marktprijs aan een anderen handelaar te verkoopen. Er is een bloeiende handel in achtergehouden olie, waar iedereen aan meedoet. Handelaar Ong koopt de olie op van de kerels van handelaar Kie, en Kie koopt de achtergehouden olie van Ong. De een bedriegt den ander en beide partijen weten af van dit bedrog. Toch zijn de onderlinge verhoudingen goed. Wel wordt de stoker uitgebuit door den Chinees, maar in diens toko is hij als kind in huis. Halve dagen hurkt hij er neer, dobbelt onder het afdak, slaapt tusschen toonbank en kasten en snoept van de katjang uit de stopflesschen.
Jij bedriegt en ik bedrieg, waarom zouden we geen vrienden blijven? En alle wraak zullen we opkroppen tot de droge tijd. Dan komt de afrekening, waarbij niet vooraf onderhandeld wordt. Augustus, September en October zijn de droge maanden. Een verschroeiende wind waait aan van de harde, blauwe zee. In deze tijd van het jaar zijn de nachten rood van het vuur, dat over de vlakte rent, als een gloeiende trein langs de hellingen ratelt en overdag in een donkere zuil boven de heuvels staat. Soms waait een fijne aschregen de huizen binnen en hangt een lichte, grijze rook laag boven het water als een te late morgenmist. En als het vuur 's nachts van de strandheu- | |
| |
vels flakkert, spoelt het donkere water die gloed voor onze voeten, zoo rood en ontzettend, alsof de zon op de verkeerde plaats opnieuw en nu voorgoed onderging.
De alang-alang tusschen de kajoepoetihopslag is tot een scherp hooi weggedord, een kleine vonk steekt de heele vlakte in brand. Een enkele maal slaat de vlam op uit een boschontginning, die zorgeloos werd afgebrand, soms ook dragen de Alfoersche jagers de schuld, die de alang-alang in brand steken, omdat de groene opslag, die na enkele dagen ontspruit, de hertenkudde lokt. Maar in de meeste gevallen is het achteloos weggeworpen sigaretteneindje met opzet op de juiste plaats gemikt. De moeite is gering, de kans op ontdekking nog geringer en de redenen om wraak te nemen zijn vele.
Daar is de eigenaar van de ketel, in een hevige ruzie gewikkeld met zijn handelaar over het huurcontract; de eenige voldoening, die hij kan verkrijgen, verwefft hij zichzelf, een kwartier voor de avondwind opsteekt, met twee meter lont en een kleine vlam.
Daar zijn de ketelkerels, diep in de schuld, gedwongen om te werken en steeds dieper in de schuld rakend. Wanneer het vuur over de heuvels is gegaan, kan er in tien maanden niet gestookt
| |
| |
worden en zijn ze tien maanden ontheven van hun pandelingschap.
Dan zijn er de ruzies tusschen de beide eigenaars van een zelfde ketel. Vrijwel geen enkele ketel is geregistreerd en niemand weet precies waar de grens loopt. Het komt op Boeroe nogal eens voor, dat een zelfde ketel tweemaal verkocht wordt en daar ontstaan dan weer herries over en meestal een rechtszaak. En wanneer er eindelijk uitspraak is gedaan en aan een der twistenden de ketel is toegewezen, gaat onherroepelijk zijn blad de eerste droge maand in brand, zonder dat er iets te bewijzen valt.
Ook ruzies tusschen de ketelkerels onderling, om de verdeeling van de olieopbrengst, om dobbelschulden en vrouwen, worden gewroken in een terreinbrand, die hectaren blad verwoest. Waarschijnlijk zou er geen enkele kajoepoetihstruik op Boeroe meer groeien als de boom zelf niet zoo bijzonder geschikt was om de brand te overleven. Zijn dikke bast bestaat uit verschillende kurklagen over elkaar en vormt een natuurlijk isolatie-materiaal. Drie dagen na de brand liggen de heuvels zwart en desolaat in het helle licht. De bladeren van de struiken en lage takken zijn dood en van goud als herfstloover en in de helle, blinkende stam van de kajoepoetihboom heeft de vlam
| |
| |
zijn merk gebrand. Op de vierde morgen tipt de jonge alang-alang door de asch en na een maand spruit de nieuwe kajoepoetihopslag uit de oude wortelstokken. En aan de rand van het wildhoutbosch, waar het vuur een breede strook doodbrandde, verovert de kajoepoetih een nieuw terrein. Zoo dringen de struiken steeds verder langs de kust naar het Noorden en Zuiden en dieper de. heuvels in.
|
|