Anatomia. Dat is ontledinghe van den geestelycken mensch
(1622)–Frederik de Vry– Auteursrechtvrij
Het v. Capittel.
| |
[pagina 12]
| |
(Als zijn Kind'ren bequaem, heyligh en onbevleckt,
In Christo aengenaem, door zijn kleet wit bedeckt,
Tot glorieusen lof van Gods liefd' en genaden;)
d'Eeuwige salicheydt in vreuchde tot versaden.
Den geestelijcken mensch heeft Godt van eeuwicheydt
In zijn al-wysen raet ontfangen en bereydt,
Om ter bestemder tijdt, door zynen Geest, seer krachtigh
Ga naar margenoot+Te roepen, heyligen, rechtvaerdigen waerachtigh.
Ontfangen is hy eerst in den Godlijcken raet
Des Vaders, die hem heeft, alleene na den maet
Van zynen wille goet, van zijn goet wel behagen
Alleen uyt liefde reyn, eeuwigh voor tijdt en dagen
Verkoren in zyn Soon, tot Gods lof, prijs en eer,
Om hem ter tijdt bestemt te roepen krachtigh seer:
Te doen tot het geloof Godtsaligh hem begeven,
En na dit leven voort doen erven 't eeuwigh leven.
|
|