knop van de luchtmachine op zacht, draaide de tv aan, de kleur op hoog, de tint naar blauwer... en daar, voor mijn eigen ogen, had ik Nixon, mijn president, in diep violet en blauw zwetend. Ford achter hem was lichtgroen. Ik probeerde onze held ook nog even in het oranje maar dat was niet zo leuk. Helaas moest ik, toen hij over de bescherming van zijn onderdanen tegen afluistermachientjes begon, zo verschrikkelijk lachen dat ik mij verslikte, naar de badkamer moest lopen, de koude kraan openzetten, een glas met water vullen, daar iets van drinken, de kraan dicht draaien, mij uitkleden, nog wat studeren, de tv afzetten en gaan slapen. Eerst de telefoon opnemen, nul draaien, kamernummer en wektijd geven. Volgende ochtend, om zes uur, fluittoon. Knopje zoeken om het af te zetten, waarachtig, ‘silence alarm’ stond er boven. Baaien, kleden, alles wat los is inpakken als het of van mij of een stukje hotelzeep is. Om half zeven naar buiten, in de diner om de hoek drie doughnuts (waarvan een met jam was ingespoten en nog bloedde) en een bekertje koffie, mee terug naar de kamer, onder het eten naar nogal gewoon gekleurd nieuws kijken, uit, vaarwel kamer, de gang in, knopje lift, kaartje rekening, stempeldingetje, taxi waarin het hoofd van de kunstharten, ik erbij, met een polymericus, en zip.
Het kantoor van de nsf (National Science Foundation) is erg groot, een voetbalveld van schoon dor vloerkleed, onderbroken door glazen wanden. We vergaderden om een lange spiegelgladde tafel waaruit levende microfoons krom naar boven staken. Een nogal zware en tot mijn spijt onverstoorbare man leidde ons in terwijl we onze namen en adressen op vellen papier schreven en doorgaven, en hij was klaar toen we xeroxkopieën kregen uitgedeeld van een lijst van al onze adressen, intussen ergens anders op dat voetbalveld uitgetypt. Daarna, zoveel minuten om de vragen die we van tevoren ontvangen hadden, in vier groepen met elkaar te bespreken, dan zoveel minuten voor discussie, zoveel