ken, de witte en de donkere wolken, de erg blauwe lucht, liepen Tineke en ik, net de boomgrens op Mount Clinton uit, over de brede platte bergrug van de Presidential Range naar Mount Pleasant, het pad ging door nauwe geulen van steen en weer naar boven, over de leerharde duimhoge alpine cranberrieplanten, glimmend donkergroene met hardrode grote bessen. Links van ons, muisgrijs van diepte, Abenaki Ravine en Ammonoosuc Ravine, rechts, waterblauw van verte, de golven van Montalban Ridge en Rocky Branch Ridge, en wij zelf natuurlijk bovenop het midden van alles in de hete zon en de ijskoude wind.
Al twee dagen daarna waren we de bergen uit, was de vakantie voorbij, sliepen we een nacht in een groot oud houten huis in Hanover, waar zelfs de voordeur niet op slot gaat en een wasbeer 's avonds laat de porch op komt en met een soort van bel rammelt als er geen eten klaar staat. Toen we thuiskwamen in Brooklyn wachtte er een brief van een goeie vriendin van ons uit Holland. Hoe kunnen jullie toch leven in dat land, schreef ze, met zo'n corrupte regering, en waar je 's avonds niet je huis uit durft. Het huis was erg schoon, zo door Sonia achtergelaten die er had gelogeerd. Het was nog een hele week koel in Brooklyn.
Ik moest een lezing in Chicago gaan houden en had eigenlijk toch wel eens een jasje nodig, dus Tineke en ik gingen op een avond de kleine winkelwijk van Sheepshead Bay in, vlak bij huis, want o, zei ze, bij Stratford hebben ze echt leuke, probeer toch eens, nou dan, wij naar Stratford, een winkeltje waarin de eigenaar, als hij eenmaal over Shakespeare begint, niet meer ophoudt met hetzelfde hemd open en dicht te vouwen alvorens het telkens bijna in de kartonnen doos te zullen vlijen. De kleedhokjes gaan open onder gekrulde opschriften: Hamlet, Othello, King Lear (v.l.n.r.). Toen we klaar waren (met een aardig jasje en een woord in Hamlet dat iets heel anders bleek te betekenen dan men denkt), vonden we buiten, een paar winkels benedenwinds,