[XXXI] Brief uit Amerika
[30 januari 1970]
Beste Allen, Eigenlijk heb ik het gevoel dat deze brief op iets voor sommigen onaangenaams zal uitlopen, en ik was al bijna begonnen - helemaal tegen al mijn principes in natuurlijk - eerst 'n kladje te maken, maar dat is toch wel wat al te onnatuurlijk voor een bioloog. Hier dus maar weer, onuitgeveegd. Verleden week moest ik een soort speciale lezing houden in Detroit, over de subjectiviteit die meestal te verborgen, zelfs in de wetenschap bestaat, en zo. Ik bedoel, dat je b.v. niet altijd moet schrijven: men voegt, of wij voegen dan, of er wordt gevoegd, maar ik voegde er een druppeltje vijfhydroxytryptamine bij. Dat is ook wel belangrijk, natuurlijk, maar ik wou niet zo ver gaan dat je alleen nog maar zou kunnen zeggen: nou ja, alles gebeurt toch alleen maar binnen in je hoofd. Want als je dat eenmaal hebt gezegd is er niets van belangrijkheid veranderd. Nee, ik houd meer van de grensvlakken, en van wat er gebeurt als ik iets aanraak, zintuiglijk, dat ik voor echt, en toch voor iets buiten mijzelf houd. Ja? Ik schrijf dit, jij leest dit, en dat vind ik dan fijn. Waarom? Dat is interessant. Nou dan. Op die lezing liet ik een serie foto's zien: eerst kom je mijn lab binnen, dan kijk je uit het raam en ziet het golfveld in de sneeuw, dan stel je in op iets in het raamkozijn leunend, een reclameplaatje uit een tijdschrift, dan zie je de ogen van de juffrouw daarop zo dichtbij dat die al in bonte kleine kransjes van puntjes uiteenvallen, dan dat nog onder de microscoop gezien. Vergeleken bij de verte uit het raam, is dat laatste beeld dan tien tot de achtste maal vergroot, een even grote verhouding als tussen (de volgende plaatjes:) een eiwitmolecuul en mijn dochter Peggy. De reactiesnelheden van de belangrijkste elektronen in zo'n molecuul zijn ook nog tien tot de twaalfde maal zo snel als die van een hele