[XXX] Beste Allen,
Brooklyn, 20 oktober 1969
Liefst begon ik maar meteen over moratoriumdag, maar ik weet niet hoe te beginnen. Wat willen we ook eigenlijk, er zijn al zo veel mensen en wie heeft er nou kennissen onder de Vietnamezen? Als twee mensen elkaar doodslaan in de verbeelding iets goeds te doen, dan heeft het verhaal een gelukkig einde, en nog maar net op tijd ook, want bah wat heb je aan zulke engerds.
Nou, het was een goede dag om daar eens over na te denken. Eerst had ik vrij willen nemen, dan had ik Peggy kunnen beschermen, omdat die met haar klas ergens op straat de namen van Amerikaanse doodgeganen is gaan staan oplezen met haar warme zacht levende praatslurfje. Maar ik ben toch maar naar mijn hospitaal gereden, een kale duif op zoek naar tamme haviken. We hadden lunch, drie duiven, een havik en een duivik, en aten zonder te veranderen, ik slappe thee naar binnen, slappe woorden naar buiten en al gauw zo moe van altijd hetzelfde.
Stel dan dat een vent je vrouw aanviel, kwaakte de havik, het eetmes in de vuist, wat deed je dan? Dan zette ik mijn stalen duimen in zijn strot en werkte de strottepijp naar buiten, het kwaken platscheurend tot het brak, dacht ik. Ik weet het werkelijk niet, zei ik, en probeerde mij een stuk Zuid-Azië voor te stellen dat probeerde een van mijn dochters te verkrachten.
Ik ga maar eens ergens zitten denken geloof ik, zei ik, kan dat in de kapel? Ik geloof het wel, zei een duif. Ik liep de gang in, de trap af, steeds dringender, als naar een wc, en de hoek om, de nauwe deur naar de kapel in, waar ik nog nooit geweest was. Maar eerst een klein kamertje vol papieren en een secretaresse langs, naast een kamertje vol weinig licht, kwasten, bewerkt zilveren gebedsrollen, en toen een