sionistisch. Anders sla je het blad maar om hoor, geen gezeur met dat gelees.
De taxichauffeur, op weg naar het vliegveld, langs huizen, langs water en riet, zei jazeker, bevooroordeeld was hij: waarom, vroeg ik, langs huizen, langs huizen; omdat, zei hij, langs water, omdat als ik een negerpassagier heb, dan ben ik bang. Langs meeuwen, langs lange rijen gele vuilnisauto's staande langs de stadsvuilnisvelden, zei ik: misschien zou het toch niet zo gek zijn als Norman Mailer burgemeester werd. Nooit, riep de chauffeur, hij schrijft goed maar hij is een potsierlijke pias, en zijn maat, van zijn boeken hou ik ook wel, maar dat kaaiwerkersaccent dat is maar aanstellerij, zei de chauffeur.
In het vliegtuig zat ik naast een Schot die vliegtuigonderdelen verkocht. Zijn Hollandse collega hield hem altijd voor de gek zei hij, a great man. Het mistte. We stonden twee uur langzaam op te schuiven in de rij grote en heel kleine toestellen, vlogen haastig en onduidelijk, kwamen twee uur te laat aan.
Taxi naar het hotel in Alexandria, een rechthoekig antiek gebouw. Het was heet, er kon een koeler in de kamer aan. Weer naar beneden - niemand in de gebleekt fluwelen gangen - de lege lift - beneden schuivelde ik de duistere eetzaal binnen, zorgvuldig in de rug geboord door oogjes van twee dikke mannen in hemdsmouwen vanuit dikke aangeklede stoelen. Boven mij was het druipsteen door de warmte tot dreigend zware kandelabers aaneengeschift; zwarte spiegels rondom hadden verder niets te kaatsen.
Een dame in een soort van jurk vroeg wat ik wou. Eten? Maar de zaal ging juist dicht, even kijken, nee hoor, tja, aan de overkant die gaan ook dicht, misschien zes blokken die kant op, de Wayfarers Inn. Ik naar buiten, maar daar was het al even binnen en windstil, alleen enkele lichten wat ver. Er liepen twee jongens voor mij uit, en links verweg een dame deze kant op, kort vormden wij met ons vieren iets wis-