Brieven uit Brooklyn
(1975)–Leo Vroman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |
maart. De sneeuw die over de vuile sneeuw gevallen was ligt hier en daar nog in hoopjes, met sneeuw bedekt, waaronder de dooi een fijne franje wereld van oude verse sneeuw te voorschijn smelt. Vergeet dat nou maar, er is nergens meer sneeuw te vinden, sedert een week. Ik begrijp de tijd nooit goed, nu lees je dit alweer later dan ik het schrijf, maar in ieder geval maak ik geen kladjes meer. Wel denk ik soms, dat moet ik opschrijven voor later. Vanochtend bijvoorbeeld had ik het met Gena, mijn assistente, over de slaafsheid van vrouwen in sommige landen en ik zei: In Japan duwen wel veel vrouwen overvolle mestwagens voort, maar er zijn er ook die trekken. Geestig, hè? Gena, de schoft, zei gisteren tegen haar man (ach ach ze zijn zo jong) dat het toch wel heerlijk moest zijn waar zijn zuster was, in de Virgin Islands. Nou, zei hij, waren we er maar. Nou, zei zij, vooruit. Daag me niet uit zei hij, ja zei zij, - nou, ze zitten al in het vliegtuig en komen zondag terug, straatarm. Maar ik leef ook wel hoor, soms een hele dag bijna. En nu het lente wordt, heb ik al weer een heel jaar vrij veel geleefd. Hier en daar sta ik terecht aangegeven met (1915-) achter mij. Vul maar in, betekent dat, het doet er niet toe. Ja hoor, dat betekent het, geen flauwe kul. Als ik uit betrouwbare bron (b.v. in de lucht) zou horen dat ik nog maar een minuut te leven had, dan keek ik eerst op mijn horloge, ging dan wat veiliger zitten om niet al te pijnlijk dood te vallen en tikte verder. Twee weken geleden besloot onze goeie vriendin Ethel, dan ook een biologe, (haar man een fotograaf met een woeste gevoeligheid voor alles wat onoprecht is, Charlie geheten) dat het tijd werd om eens met Tineke te praten, want die kan eigenlijk zoveel met haar hoofd en moest toch eens denken wat te doen als ik eenmaal gestorven en het huis uit ben, goed dus. Tineke naar Manhattan en de twee vrouwen maar praten. Twee dagen later | |
[pagina 110]
| |
belde Ethel op. Tineke nam de telefoon op, was eerst even stil, zei toen zachtjes ‘o Ethel’ - tja, Charlie dood. Een uur later waren we al, ach dat hoeft hier niet allemaal bij. Twee dagen later, die dienst, de kinderen hadden al zo gehuild en wilden er toch heen. Misschien is de dood wel goed voor ze, ze zijn toch geen kinderen meer. Een verstrooide jonge dierpsycholoog haalde Tineke en mij op binnen zijn autootje, en naar Peggy's school, een honderd jaar oud donkerrood stenen gebouw met wat withouten vestibule bijna, en een huistuintje min of meer eromheen, alles dungetralied van een hek om de rest van downtown Brooklyn tegen te gaan: de gerechtshoven, de gevangenis, de opschriften Bail Bonded, Bar Ba., B.r., Certified Bonds, een kroeg die The Verdict heet, lachende advocaten, kwade politiebureaus. In school werd juist een ‘white elephant sale’ gehouden, dat is een liefdadige uitverkoop van bijna nog bruikbare en ook zelfgemaakte leuke dingen, Peggy's ringen van bonte telefoondraadjes lagen daar ook, in de lage kamer, en daar stond ze zelf, bleek als een porseleinen vuurtoren bij dag, de ogen door levende zwarte wereldrampen verlicht. We reden boven de havens van Manhattan naar het noorden. Schepen lieten zich languit onder ons ledigen. Soms wordt het lichaam tentoongesteld, zei Tineke tegen Peggy, je hoeft nooit te kijken. Maar later, in dat zorgvuldig zielloos gehouden ontvangstportaal, onontkoombaar bekleed, waren de zaaltjes zonder toneel, trilde ze toch, waren de eetzaaltjes zonder eten, de treurenden zonder stemmen. Ik bleef beneden op Geri wachten terwijl een beroepsheer zei: which service please? Upstairs; or: elevator to your right. Which service please? Straight ahead, which service please? Geri dan, 18 (Peggy is nu 17), had een lange vakantie want haar college is in Vermont en heeft 's winters te zware sneeuw om in na te denken. En ze moet dan werken, had in het telefoonboek onder Animals gekeken en daar ‘Animal | |
[pagina 111]
| |
Talent Scouts’ gevonden wat een aardige dame met een huis vol optredende dieren bleek te zijn waar wel een schoonmaakster bij kon met lang haar. Maar deze dag was Geri gaan werken toen het nog donker was; de Amazonereiger in de hanebalken, de schuwe Wallaby die nooit voor iets speelde, de Deense doggen en de hazewinden voor de Rosenkavalier, de kikkers die de rol van prinses hadden vertolkt, de eekhoorn van de potato-chipsreclame, de donzige katten moesten tot hun verbazing alle elkaar voor dag en dauw verschoond en gevoerd zien worden door een vandaag zo ernstige Geri. Ik wachtte. ‘Where is that darned Jeffrey,’ brulde iemand gedempt in een kantoortje. De straatdeur ging open. Een late heer keek mij vragend aan, hij kwam me bekend voor, ‘upstairs or elevator to your right’ zei ik dus. Weer de straatdeur, ditmaal Geri goddank. We liepen de trap op, ik kuste haar koude kruin. Er was een volle zaal, tweehonderd mensen, en vooraan een lessenaartje, maar zelfs daar leek iedereen, van achteren gezien ten minste, levend. Een magere man vertelde hoe Charlie schoolbuschauffeur was, en het vereiste bekertje naast zich moest ophangen voor fooien, tegen zijn zin, en daar dus op schreef: Help me, I am blind. De man ging weer zitten, en daar stond ineens Charlie zelf nog eens, alleen wat ingevallen en wat wilderrood haar en praatte over zich zelf, maar nee, hij had immers een broer. ‘Het is zijn broer,’ zei een dame achter mij. Wanneer mompel mompel, mompelde ze toen. De crematie, antwoordde een vrouw naast haar, maar die is vanochtend al geweest, de crematie, die is al voorbij. De doden springen vaak zo vreemd en haastig achteruit het verleden in, dat is toch niet nodig, wie doet ze wat. Later droomde ik van grote zwarte vogels, hun groen en rood gezoomde ogen wimperden, ze daalden ook aan de verkeerde | |
[pagina 112]
| |
kant van het hek, de onderste onder hen konden niet langer en riepen orrr orrr maar het werd more, more en menselijk alles. Ach Charlie. Alles zal wel anders zijn, we zijn het bangst voor niets. Hartelijke groeten, leo vroman |
|